Tafsier soerat al-Baqarah vers 170 – 172

6494

Vers 170:

وَإِذَا قِيلَ لَهُمُ اتَّبِعُوا مَا أَنزَلَ اللّهُ قَالُواْ بَلْ نَتَّبِعُ مَا أَلْفَيْنَا عَلَيْهِ آبَاءنَا أَوَلَوْ كَانَ آبَاؤُهُمْ لاَ يَعْقِلُونَ شَيْئاً وَلاَ يَهْتَدُونَ
Vervolgens vertelt Allah over de toestand van de veelgodenaanbidders die, wanneer zij uitgenodigd worden door de Profeet (vrede zij met hem) om de Voorschriften van Allah te volgen, zich afwenden en zeggen: “Welnee, wij volgen datgene waarop wij onze vaderen aantroffen.” Zij beperkten zich tot het imiteren van hun vaderen en verwierpen het geloven in de Profeet (vrede zij met hem). Voeg daaraan toe dat hun vaderen tot de meest onwetende mensen behoorden die ontspoord waren van het Rechte Pad.
Dit door hen aangevoerde excuus is niet toereikend om de Waarheid te verwerpen. Zouden zij echter kiezen voor de Waarheid en daarin een zuivere intentie betrachten, dan zouden zij beschonken worden met Leiding van hun Heer.
Vers 171:
وَمَثَلُ الَّذِينَ كَفَرُواْ كَمَثَلِ الَّذِي يَنْعِقُ بِمَا لاَ يَسْمَعُ إِلاَّ دُعَاء وَنِدَاء صُمٌّ بُكْمٌ عُمْيٌ فَهُمْ لاَ يَعْقِلُونَ
Nadat Allah duidelijk maakte dat zij zich niet hebben gehouden aan de Voorschriften van de profeten, voor imitatie van hun vaderen hebben gekozen, zich hebben afgesloten voor de Waarheid en niet bereid waren hiervan af te stappen, werden zij in één lijn gesteld met veedieren die niet reageren op de oproep van hun houder. Dus zij zijn wel in staat om het geluid waar te nemen, maar halen daaruit niet de benodigde kennis om zichzelf te baten. Vandaar dat zij aangemerkt worden als doven, stommen en blinden. Zij zijn doof voor de Waarheid in de zin dat zij na het aanhoren daarvan geen lering daaruit kunnen onttrekken. Zij zijn blind, omdat zij niet in staat zijn een bestuderende blik te werpen op de zaken om hun heen. Zij zijn stom, omdat er geen goed woord uit hun mond komt.
Vers 172:
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ كُلُواْ مِن طَيِّبَاتِ مَا رَزَقْنَاكُمْ وَاشْكُرُواْ لِلّهِ إِن كُنتُمْ إِيَّاهُ تَعْبُدُونَ
Aangezien de gelovigen in tegenstelling tot anderen ervoor hebben gekozen om de Voorschriften van hun Heer wel te volgen en zichzelf daarmee te baten, wordt dit Bevel specifiek aan hen uitgevaardigd. Zij krijgen namelijk de opdracht om te eten van het goede proviand en dank daarvoor te betuigen richting Allah. Dit laatste kan verwezenlijkt worden door het verkregen proviand te gebruiken in het gehoorzamen van Allah. Vandaar dat er gezegd is dat de vermeende dank die genoemd wordt in dit vers, slaat op goede daden.
Het feit dat hier het betuigen van dank wordt gekoppeld aan de aanbidding van Allah, geeft aan dat bij het uitblijven van deze dank geen sprake kan zijn van zuivere aanbidding. Ook valt hieruit op te maken dat het eten van het goede een aanleiding is voor totstandkoming en aanvaarding van de goede daden. Ook zorgt het betuigen van dank richting Allah ervoor dat de huidige gunsten gehandhaafd blijven en de nog niet verkregen gunsten aangetrokken worden. Zoals ook het miskennen van de gunsten van Allah ervoor zorgt dat de huidige gunsten worden weggenomen en andere gunsten voor altijd uitblijven.
Leraar: Aboe Ismail
Locatie: moskee as-Soennah