cOemdat oel-Ahkaam: Hadieth 89

4614
Uitleg hadieth 89:
عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ مَالِكٍ بْنِ بُحَيْنَةَ – رضي الله عنه – : (( أَنَّ النَّبِيَّ – صلى الله عليه وسلم – كَانَ إذَا صَلَّى فَرَّجَ بَيْنَ يَدَيْهِ , حَتَّى يَبْدُوَ بَيَاضُ إبْطَيْهِ )) .
cAbdoellaah ibnoe Maalik verhaalt: “Wanneer de Profeet (vrede zij met hem) het gebed aan het verrichten was, plaatste hij zijn armen zodanig dat je zelfs het wit van zijn oksels kon zien.”
(al-Boechaari en Moeslim)
De overleveraar is cAbdoellaah ibnoe Maalik ibnoe Djoendoeb al-Azdy. Hij stond ook wel bekend als Ibnoe Boehaynah. Boehaynah is de naam van zijn moeder. Hij is in een vroeg stadium moslim geworden. Hij had zich gevestigd in een plaats die zich op 45 kilometer afstand bevond van Medina en hij is daar ook gestorven in het jaar 56 na al-Hidjrah.
Deze overlevering vertelt ons over de wijze waarop de Profeet (vrede zij met hem) zijn armen plaatste tijdens de Soedjoed (prosternatie). cAbdoellaah ibnoe Maalik ibnoe Boehaynah vertelt ons dat wanneer de Profeet (vrede zij met hem) Soedjoed verrichtte, hij (vrede zij met hem) zijn armen op een afstand hield van zijn lichaam zodanig dat men zelfs zijn oksels kon aanschouwen.
Dit deed de Profeet (vrede zij met hem) om de armen onderdeel te laten zijn van de Soedjoed en als blijk van ijver en waakzaamheid in gebed.
Leerstellingen van deze overlevering:
  1. Het op afstand houden van de armen van het lichaam tijdens de Soedjoed.
  2. De oksel wordt in de Islam niet als intiem lichaamsdeel (cAurah) beschouwd.
    Leraar: Aboe Ismail
    Locatie: moskee as-Soennah