Aboe Moesaa overlevert dat de Profeet (vrede
zij met hem)
een tuin binnenging en mij opdracht gaf om de wacht te houden bij de poort
ervan. Toen kwam er een man aan en vroeg toestemming om binnen te komen.
Waarop hij (vrede zij met hem) antwoordde: “Laat hem
binnenkomen en geef hem de blijde tijding dat hij het Paradijs zal
binnentreden.” Het bleek Aboe Bakr te zijn. Toen kwam er een ander aan en
vroeg (ook)
toestemming om binnen te komen. Waarop hij (vrede zij met hem) antwoordde: “Laat
hem binnenkomen en geef hem de blijde tijding dat hij het Paradijs zal
binnentreden.” Het bleek cOmar te zijn. Toen kwam er (weer) een
ander aan en vroeg toestemming om binnen te komen. Waarop hij (vrede
zij met hem)
even zweeg en zei: “Laat hem binnenkomen en geef hem de blijde tijding dat
hij het Paradijs zal binnentreden nadat hij getroffen zal worden door een
beproeving.” Het bleek cOthmaan ibn cAffaan te zijn.
(al-Boechari)
Ibnoe Mawhab overlevert dat een man uit Egypte
de bedevaart kwam verrichten. Toen hij een groepje mensen zag zitten vroeg
hij: “Wie zijn die mensen?” Er werd geantwoord: “Het zijn Qoeraysh.”
Hierna vroeg hij: “Wie is die oude man tussen hen?” Zij antwoordden:
“Dat is cAbd Allah ibnoe cOmar.” Hij riep: “O
Ibn cOmar, ik zal je een vraag stellen waarop ik een antwoord wil.
Wist jij dat cOthmaan ibn cAffaan weg was gevlucht op
de dag van Oehoed?” Hij antwoordde: “Ja!” Hij zei: “Wist je dat hij niet aanwezig was
bij (de slag van) Badr?” Hij
antwoordde: “Ja!” De man zei: “Wist je dat hij niet aanwezig was bij
de eed van trouw (die
afgelegd werd onder de boom) van Ridwaan?” Hij antwoordde: “Ja!”
Hij (de man) riep toen uit: “Allaahoe
Akbar.” Ibn cOmar zei: “Kom eens hier dan zal ik jou de zaken
duidelijk maken. Wat betreft het vluchten op de dag van Oehoed: ik getuig
dat Allah hem dit heeft vergeven en dit van hem heeft uitgewist. Wat betreft
zijn afwezigheid tijdens Badr: dit was omdat hij getrouwd was met de dochter
van de Boodschapper van Allah (vrede
zij met hem)
en zij destijds ziek was. De Boodschapper van Allah (vrede
zij met hem)
zei toen tegen hem: “Jouw komt dezelfde beloning toe als degene die Badr
heeft bijgewoond en ook zal jij deelnemen in de oorlogsbuit (blijf
bij je vrouw).
En wat betreft zijn afwezigheid bij de eed van trouw (die
afgelegd werd onder de boom) van Ridwaan: als er iemand
was die meer aanzien had binnen Mekka dan had hij (vrede zij met hem) hem in zijn plaats
gestuurd. (Maar
omdat er niet zo een persoon was) stuurde de Boodschapper van
Allah (vrede
zij met hem)
cOthmaan. En de eed van trouw (onder de boom) van Ridwaan vond pas
plaats nadat cOthmaan was vertrokken naar Mekka. De Boodschapper
van Allah (vrede
zij met hem)
wees toen naar zijn rechterhand en zei: “Dit is de hand van cOthmaan
en sloeg daarmee op zijn andere hand en zei: “Deze is voor cOthmaan.”
Ibn cOmar zei toen (tegen de man): “En nu mag je
hiermee (deze
informatie)
vertrekken.”
(al-Boechari)
Anas overlevert: “De
Profeet (vrede zij met hem) beklom
de berg Oehoed samen met Aboe Bakr, cOmar en cOthmaan.
Waarna hij (Oehoed) begon
te schudden. Hierop zei hij (vrede zij met hem): ,,Houdt je gedeisd, Oehoed -ik denk dat hij zelfs met zijn voet erop
stampte-. Want niemand minder dan een Profeet, een Siddieq (waarheidsgetrouwe) en
twee martelaren staan op jou.”
(al-Boechari)
|