Hoofdstuk 12: Oprechtheid tegenover Allah tijdens het smeekgebed

4398

De Doecaa’ (smeekgebed) behoort tot de grootste daden die de moslim doet en veel zorg voor toont gedurende de Hadj. Het is de meest belangrijke en beste soort aanbidding. De Profeet (vrede zij met hem) beschrijft in een authentieke overlevering dat de Doecaa’ van zichzelf een aanbidding is vanwege de hoge status en het verheven karakter ervan. Dit is waarom er veel teksten in de Koran en de Soennah het geweldige belang en hoge status van de Doecaa’ tonen.

De teksten die lof voor de Doecaa’ uiten, een aanmoediging hiertoe zijn en verschillende manieren ervoor beschrijven, bevatten soms een bevel Doecaa’ te verrichten. Soms legt het de positie en status uit, soms prijst het de mensen die Doecaa’ verrichten en soms vermeldt het de grootse en verschillende soorten beloning voor degene die Doecaa’ verrichten. Ook bevat het een waarschuwing tegen degenen die onachtzaam zijn in het verrichten van Doecaa’ en weigeren Doecaa’ te verrichten uit hoogmoed of arrogantie. Allah, de Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):

“Roep jullie Heer in nederigheid en in het geheim aan. Waarlijk, Hij houdt niet van de overtreders. En zaai geen verderf op aarde nadat deze verbeterd was, en roep Hem met vrees en hoop aan. Waarlijk, de Genade van Allah is dichtbij de weldoeners.”

(Soerat al-Acraaf: 55-56)

En Hij zegt (interpretatie van de betekenis):

“Hij is de Levende. Er is geen god dan Hij. Dus roep(alleen) Hem aan, terwijl jullie de godsdienst (zuiver) aan Hem toewijden. (Alle) lof zij Allah, de Heer van de werelden.”

(Soerat Ghaafir: 65)

En Hij zegt (interpretatie van de betekenis):

“En wanneer Mijn dienaren jou (o Mohammed) over Mij vragen: “Voorwaar, Ik ben Nabij. Ik verhoor de smeekbeden van de smekende wanneer hij Mij aanroept. Laat hen Mij daarom gehoorzamen en in Mij geloven, opdat zij geleid zullen worden.”

(Soerat al-Baqarah: 186)

En Hij zegt (interpretatie van de betekenis):

“En jullie Heer zei: “Roep Mij aan, dan geef Ik gehoor aan jullie. Voorwaar, degenen die te hoogmoedig zijn om Mij te aanbidden, zullen (zeker) vernederd de Hel binnentreden.”

(Soerat Ghaafir: 60)

Er zijn veel verzen met dezelfde betekenis.

De reden die de bedevaartgangers tot zorg voor Doecaa’ zet en hen ertoe versterkt tijdens de Hadj, is dat zij de deugd en de eer van de plaats waar zij zich bevinden combineren met de deug en eer van de tijd waarin zij zich bevinden. Dit tezamen met wat neerdaalt op hun harten aan goedheid, nederigheid en het zich keren tot Allah. Vooral op de dag van cArafah die de grootste en meest nobele dag is.

Sheikh ul-Islaam ibn Taymiyah heeft gezegd: “Het is bekend dat Iemaan, genade, licht en onbeschrijfelijke zegeningen op de avond van cArafah neerdalen op de harten van de pelgrims.”

(Madjmoec ul-Fataawa; boekdeel 5, blz. 374)

At-Tirmidhie heeft van cAbdoellaah ibn cAmr verhaald dat de Profeet (vrede zij met hem) bij het uitleggen van de voortreffelijkheid over de grote zaak van Doecaa’ op de dag van cArafah heeft gezegd: “De beste Doecaa’ is de Doecaa’ op de dag van cArafah.”

(at-Tirmidhie;
Hasan verklaard door Sheikh al-Albaanie in Silsilat us-Sahiehah.
Hij zei: “De overlevering is Thaabit vanwege de verzameling ondersteunende bewijzen.”)

Ibnoe cAbdil-Barr heeft gezegd: “…en tot de Fiqh van de voorgaande overlevering is dat de Doecaa’ op de dag van cArafah beter is dan elke andere Doecaa’. Deze overlevering is ook het bewijs dat de Doecaa’ op de dag van cArafah in het algemeen allemaal worden verhoord.”

(Tamhied; boekdeel 6, blz. 41)

Tijdens de Hadj zijn er specifieke plaatsen waar het voor een moslim noodzakelijk is te stoppen. Het is gepast om op deze plaatsen Doecaa’ te verrichten in navolging van de Profeet (vrede zij met hem). Het is namelijk overgeleverd dat de Profeet er stopte, zich richtte tot de Qiblah en Allah smeekte.

Er zijn zes specifieke plaatsen.

1. In cArafah, zoals eerder genoemd.

2. Op de plaatsen in al-Haraam waar de Hadj rituelen plaatsvinden. Zo zegt Allah (interpretatie van de betekenis):

“Wanneer jullie cArafah verlaten, gedenk Allah dan bij de Mashcar ul-Haraam.1

(Soerat al-Baqarah: 198)

3 en 4. Op as-Safaa en al-Marwah. Het is overgeleverd in Sahieh Moeslim in de overlevering van Djaabir dat als de Profeet op as-Safaa stond, hij drie keer “Allahoe Akbar” zei en dan: “Laa Ilaaha illAllaah wahdahoe laa Shariekalah, lahoel-Moelk, wa lahoel-Hamd, wa Hoewa cala koelli Shay’in qadier” (er is geen ware god dan Allah, Hij is de Enige ware God, geen deelgenoot heeft Hij. Het Koninkrijk behoort tot Hem en alle lof komt Hem toe en Hij is tot alles in staat.)

Hij deed dit drie keer en verrichtte Doecaa’ en deed hetzelfde op al-Marwah.

(Moeslim)

5 en 6. Na het stenigen van de twee Djamaraat (de kleine en de middelste), zoals overgeleverd in Sahieh al-Boekhaarie. cAbdoellaah ibn cOmar was gewoon de kleinste Djamaraat te stenigen met zeven kleine steentjes en de Takbier te verrichten bij elke steen. Daarna ging hij verder tot hij de vlakke ondergrond had bereikt, bleef daar lange tijd, richtte zich tot de Qiblah en smeekte Allah terwijl hij zijn handen hief. Daarna stenigde hij de middelste Djamaraat op dezelfde manier en ging naar links richting de vlakke ondergrond. Daar stond hij geruime tijd richting de Qiblah om Allah te smeken met zijn handen opgeheven. Daarna stenigde hij de grootste Djamaraat van het midden van de vallei maar hij bleef er niet. Ibn cOmar was gewoon te zeggen: “Dit is wat ik de Boodschapper van Allah heb zien doen.”

(al-Boekhaarie)

Er zijn dus zes plaatsen waarvan het overgeleverd is dat de Profeet (vrede zij met hem) er stond en er met zijn handen opgeheven Doecaa’ verrichtte. De Doecaa’ is een grootse zaak en heeft een hoge status in de Hadj. In het algemeen heeft de Doecaa’ een basis in elk aspect van aanbidding. Het is de geest en essentie van aanbidding. Ook is het overgeleverd dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “De Doecaa’ (smeekbede) is aanbidding.”

(Ahmad en at-Tirmidhie)

Als het verrichten een voorname positie en hoge rang heeft, dan is het verplicht voor de moslims om veel zorg te hebben voor het belang van Doecaa’. Hij dient te begrijpen dat hij gebonden is aan de voorwaarden en dient zich te beteren door de etiquette ervan. Hij dient waakzaam te zijn om daden te voorkomen die verhinderen dat zijn Doecaa’ verhoord wordt. En hij dient zich bewust te zijn van de tijden waarop er grote kans is dat de Doecaa’ wordt verhoord.

Het meest belangrijke in deze grootse daad is dat het noodzakelijk is voor een moslim om na te gaan dat zijn Doecaa’ slechts en oprecht omwille van Allah, de Verhevene, is. Hij verricht dus geen Doecaa’, behalve tot Allah. Hij vraagt geen steun, behalve aan Allah. En hij verzoekt geen hulp, assistentie en ondersteuning, behalve van Allah. Dit is – zoals eerder genoemd – omdat Doecaa’ een aanbidding is. En het richten van een aanbidding aan een ander dan Allah is grote Shirk die een persoon buiten de Islam doet treden. Wij zoeken onze toevlucht bij Allah.

Allah, de Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):

“En roep niet naast Allah datgene aan wat jou niet kan baten of schaden. Als jij dit wel doet, dan zul jij waarlijk tot de onrechtplegers behoren. En als Allah jou met een kwaad treft, dan kan niemand het wegnemen behalve Hij. En als Hij het goede voor jou wil, dan kan niemand Zijn Gunst afweren. Hij treft daarmee wie Hij wil van Zijn dienaren. En Hij is de Meest Vergevingsgezinde, de Meest Genadevolle.”

(Soerat Yoenoes: 106-107)

“En wie naast Allah een andere god aanroept waarvoor hij geen bewijs heeft, zijn afrekening is slechts bij zijn Heer. Waarlijk, de ongelovigen zullen nooit succesvol zijn.”

(Soerat al-Moe’minoen: 117)

“Hij is de Levende. Er is geen god dan Hij. Dus roep(alleen) Hem aan, terwijl jullie de godsdienst (zuiver) aan Hem toewijden. (Alle) lof zij Allah, de Heer van de werelden.”

(Soerat Ghaafir: 65)

“En waarlijk, de moskeeën zijn voor(het aanbidden van) Allah (Alleen). Roep dus niemand naast Allah aan.”

(Soerat al-Djinn: 18)

Er zijn vele verzen met deze betekenis.

Tot de etiquette voor het verrichten van Doecaa’ is wat Allah vermeldt in Zijn Woorden (interpretatie van de betekenis):

“Roep jullie Heer in nederigheid en in het geheim aan. Waarlijk, Hij houdt niet van de overtreders. En zaai geen verderf op aarde nadat deze verbeterd was, en roep Hem met vrees en hoop aan. Waarlijk, de Genade van Allah is dichtbij de weldoeners.”

(Soerat al-Acraaf: 55-56)

De moslim combineert in zijn Doecaa’ een aanwezig hart en het gevoel van grote behoefte aan wat er met de Doecaa’ gevraagd wordt. Hij laat dit samengaan met de beste tijden voor de Doecaa’ en met ootmoed in het hart, onderdanigheid aan zijn Heer en in onderwerping aan Hem. Ook smeekt hij Hem met hoffelijkheid in de richting van de Qiblah in een staat van reinheid. Hierbij zijn handen opgeheven voor Allah, beginnend met het prijzen en loven van Allah en hij combineert dit met vrede en zegeningen voor Zijn dienaar en Boodschapper. Daarna uit hij zijn verzoeken om berouw en vergeving, smeekt Allah, vraagt Hem oprecht in complete onderdanigheid aan Hem, smeekt Hem met een vurig verlangen en angst, en zoekt toenadering tot Hem met Zijn Namen, Eigenschappen en Tawhied. Hij verricht deze Doecaa’ in oprechtheid waardoor deze Doecaa’ nooit verworpen zal worden. Vooral als deze samenvalt met smeekgebeden die de Profeet heeft onderwezen en met de beste tijden en plaatsen om een Doecaa’ verhoord te laten worden. Dit in combinatie met de Grootste Naam van Allah waarmee Hij gevraagd wordt te voorzien. En als Hij ermee wordt aangeroepen, verhoort Hij de Doecaa’.

Tot de Doecaa’ die overgeleverd zijn in de boeken van de Soennah is dat de Profeet (vrede zij met hem) een man hoorde zeggen: “O Allah, Ik vraag U, terwijl ik getuig dat U Allah bent en er geen god is (die het recht heeft aanbeden te worden) behalve U. De Ene, de Zelfgenoegzame, Degene die niet is Verwekt, noch heeft verwekt en geen gelijke heeft.” Hierop zei de Profeet (vrede zij met hem): “Waarlijk, je hebt Allah met Zijn Grootste Naam gevraagd. Als Hij hiermee gevraagd wordt, zal Hij Schenken. En als Hij ermee gesmeekt wordt, zal Hij verhoren.”

(Aboe Daawoed, at-Tirmidhie, Ibn Maadjah,
Ibn Hibbaan en an-Nasaa’ie in Soenan al-Koebra)

Sheikh cAbdoer-Razzaaq ibn cAbdoel-Moehsin al-Badr

 

1.     Dit is een plaats in Moezdalifah, gelegen nabij Mekka.