Hoe te handelen in het geval van een volle rij?

7667

Vraag:

Is het toegestaan voor een man, die de moskee binnenkomt wanneer het gebed reeds begonnen is en alle rijen vol zijn, om iemand uit de laatste rij weg te halen om samen met hem een nieuwe rij te beginnen? Of dient hij alleen achter de rij te bidden?

Antwoord:

Alle lof zij Allah en vrede en zegeningen zij met Zijn Boodschapper.

Deze kwestie kent de volgende drie gebruikelijke handelswijzen:

  1. Hij kan alleen achter de rij bidden.
  2. Hij kan iemand naar zich toe trekken om samen een nieuwe rij te beginnen
  3. Hij kan naar voren lopen om vervolgens rechts van de imam te bidden.

Dit zijn de drie veelvoorkomende handelswijzen wanneer men ervoor kiest om het gebed binnen te treden. Ook kiest men, ten vierde, er nog wel eens voor om weg te gaan zonder deel te hebben genomen aan het gezamenlijke gebed. Als nu gekozen moet worden uit deze vier mogelijkheden, welke verdient dan de voorkeur?

Hierop zeggen wij dat hij alleen een nieuwe rij dient te beginnen achter de volle rijen om vervolgens het gezamenlijke gebed met de imam mee te verrichten. Het is namelijk verplicht om het gezamenlijke gebed bij te wonen en zich in een rij te formeren. Als één van deze twee verplichtingen niet nagekomen kan worden – in dit geval het staan in de rij – blijft de andere verplichting, namelijk het bijwonen van het gezamenlijke gebed, van kracht.

Vandaar dat wij zeggen, verricht het gezamenlijke gebed achter de volle rijen, zodat jou de gunst van het gezamenlijke gebed mag toekomen. Het staan in de rij is in dit geval niet verplicht, omdat dit buiten jouw vermogen ligt. Allah zegt namelijk (interpretatie van de betekenis):

“Vreest daarom Allah, zover jullie daartoe in staat zijn.” (Soerat at-Taghaaboen: 16)

Dit oordeel wordt kracht bijgezet door het feit dat een vrouw alleen plaatsneemt achter de volle rijen, indien er geen andere vrouwen aanwezig zijn. Dit omdat zij vanuit de Islam gezien niet in de rij tussen de mannen mag staan.

Dus, voor deze man die de moskee binnenkomt, terwijl het gebed al begonnen is en de rij vol is, vervalt de verplichting om in de rij te staan. Weliswaar dient hij de resterende verplichting van het gezamenlijke gebed na te komen en dus achter de reeds volle rij met het gebed aan te vangen.

Wat betreft de tweede situatie, dat hij iemand naar zich toe trekt om met hem samen het gebed te verrichten, dit is niet wenselijk. Hierdoor maakt men zich schuldig aan drie verboden.

Ten eerste

Door een persoon uit de rij vóór hem te nemen creëert hij een opening in de rij. Dit is in strijd met het bevel van de Profeet (vrede zij met hem) om de openingen in de rijen te dichten.

Ten tweede

Door een persoon uit de rij vóór hem te nemen begaat hij onrecht tegenover de persoon in kwestie, aangezien hij verplaatst wordt van een rij die beter is voor hem naar één die minder goed is.

Ten derde

Door een persoon uit de rij voor hem te nemen, verstoort hij de desbetreffende persoon in zijn gebed. Ook dit wordt beschouwd als onrecht tegenover hem.

De derde situatie, namelijk het verrichten van het gebed naast de imam; ook dit is niet wenselijk. Dit omdat de imam zich dient te onderscheiden van de volgelingen qua plaats, zoals hij zich ook van hen onderscheidt door hen voor te zijn met alle handelingen en uitspraken van het gebed. Zo zegt hij ‘Allahoe Akbar’ vóór hen en verricht hij de prosternatie en neerbuiging vóór hen. Dit is de handelswijze van de Profeet (vrede zij met hem) en gaat de imam dus de volgelingen vóór in het gebed. Het feit dat de imam zich qua plaats afzondert van de rest is een waarneembare onderscheiding. Wanneer iemand dan naast de imam gaat staan in het gebed, zal deze bijzonderheid die slechts de imam toekomt wegvallen.

Wat betreft de vierde situatie, namelijk het nalaten van het gezamenlijke gebed, dit is ook niet aan de orde. omdat het bijwonen van het gezamenlijke gebed tezamen met het staan in de rij verplicht is. Als het niet mogelijk is één van deze verplichtingen na te komen, vervalt de andere verplichting niet omdat de eerste in dit geval onmogelijk is.

Sheich Mohammed ibnoe Saalih al-cOethaymien Fataawa al-cOelamaa’ al-Balad il-Haraam, blz. 689