Een advies aan wie op Hadj gaat

22590

Alle lof zij Allah.

Als de moslim heeft besloten de Hadj of ʿOemrah te verrichten, dan is het voor hem aanbevolen om zijn familie en vrienden te adviseren om Allah, de Geprezene en Verhevene, te vrezen. Dit betekent het nakomen van Zijn Bevelen en het acht slaan op Zijn Verboden.

Hij dient vast te leggen wat hem verschuldigd is en wat hij aan schuld heeft. Hij dient hiervoor getuigen te hebben. Ook dient hij oprecht berouw te tonen voor alle zonden, omdat Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“En keer allen berouwvol naar Allah, o gelovigen, zodat jullie succesvol zullen zijn.”

(Soerat an-Noer: 31)

Oprecht berouw betekent het opgeven van zonden, spijt hebben van wat men in het verleden heeft gedaan en zich voornemen er niet naar terug te keren. Als hij mensen fysiek of financieel onrecht heeft aangedaan of iets heeft gezegd dat hun eer aantast, dan moet hij deze fout goedmaken of hun vragen hem te vergeven voordat hij vertrekt. Het is namelijk overgeleverd dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Degene die zijn broeder onrecht heeft aangedaan met betrekking tot zijn bezit of eer, laat hij hem dan vandaag vergiffenis vragen voordat er geen Dinar of Dirham meer is. Als hij een aantal goede daden op zijn naam heeft staan, dan zullen deze evenredig genomen worden met het slechte dat hij heeft gedaan. En als hij geen goede daad op zijn naam heeft, dan zullen een aantal zonden ontnomen worden van de ander genomen worden en aan zijn last worden toegevoegd.”

(al-Boekhaarie)

Hij dient voor zijn Hadj of ʿOemrah zuiver bezit te gebruiken (datgene dat Halaal is en afkomstig is van Halaal middelen). De Profeet (vrede zij met hem) heeft namelijk gezegd: “Waarlijk, Allah, de Verhevene, is Goed en accepteert slechts het goede.”

(Moeslim)

Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft overgeleverd dat de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Als iemand als pelgrim eropuit trekt met Halaal en zuivere voorzieningen en zijn voet in de stijgbeugel plaatst en zegt: “Labbayk Allaahoemma labbayk”, dan roept iemand hem uit de hemel na, zeggende: “Moge jij voorspoed hebben. Jouw voorziening is Halaal. Jouw rijdier is Halaal. Jouw Hadj zal geaccepteerd worden en jouw zonden zullen worden goedgemaakt.” Maar als iemand eropuit trekt met verboden voorzieningen en zijn voet in de stijgbeugel plaatst en zegt: “Labbayk Allaahoemma labbayk”, dan roept iemand hem uit de hemel na, zeggende: “Moge jij nooit voorspoed hebben. Jouw voorziening is Haraam. Jouw uitgaven zijn Haraam. En jouw Hadj zal niet worden geaccepteerd.”

(atTabaraanie)

De pelgrim dient niet geïnteresseerd te zijn in datgene dat de mensen hebben en hij dient hen niet te vragen. De Profeet (vrede zij met hem) heeft namelijk gezegd: “Degene die Allah vraagt om zijn waardigheid te behouden, Allah zal hem helpen. En wie Allahs Hulp zoekt om onafhankelijk te zijn van middelen, Allah zal hem onafhankelijk maken.”

(al-Boekhaarie en Moeslim)

Ook zei hij (vrede zij met hem): “Een man zal de mensen blijven vragen, totdat hij op de Dag der Opstanding komt zonder een greintje vlees op zijn gezicht.”

(al-Boekhaarie en Moeslim)

Met het verrichten van de Hadj en ʿOemrah dient de pelgrim de Tevredenheid (van Allah) en het Hiernamaals te zoeken. En daarnaast ook toenadering tot Allah middels datgene waar Hij tevreden mee is aan woorden en daden in deze heilige plaatsen. Hij dient ervoor te waken dat zijn intentie voor de Hadj werelds gewin is, om ermee te pronken of erover op te scheppen. Deze behoren tot de meest verwerpelijke doelen en zijn de oorzaak dat goede daden verworpen en niet geaccepteerd worden. Zo zegt Allah, de Verhevene, (interpretatie van de betekenis):

“Wie het wereldse leven en haar versieringen wensen; voor hen zullen Wij hun daden daarin ten volle belonen. En zij zullen daarin geen vermindering zien. Zij zijn degenen voor wie er in het Hiernamaals niets anders is dan het Vuur, en datgene wat zij daarin (d.w.z. in de wereld) deden zal verloren gaan. En dat wat zij deden zal niet baten.

(Soerat Hoed: 15-16)

“Wie het vergankelijk (d.w.z. de genietingen van deze wereld) wil, voor hem bespoedigen Wij daarin (d.w.z. in deze wereld) wat Wij willen, voor wie Wij willen. Vervolgens maken Wij voor hem de Hel tot een Verblijfplaats die hij vernederd en verjaagd zal binnentreden. En wie het Hiernamaals wil en ernaar streeft met de daarvoor benodigde daden, en gelovig is, zij zijn degenen van wie het streven wordt beloond.”

(Soerat al-Israa’: 18-19)

Ook is het authentiek overgeleverd dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Allah, de Verhevene, heeft gezegd: “Ik ben zo Zelfgenoegzaam dat ik geen deelgenoot nodig heb. Wie dus een daad verricht omwille van een ander dan Mij, deze daad zal Ik verwerpen als ook degene die hij (als deelgenoot) aan Mij heeft toegekend.”

(Moeslim)

Verder dient hij mensen van gehoorzaamheid en vroomheid te kiezen in zijn reisgezelschap en die een ferm begrip van de religie hebben. Reisgezelschappen aan dwazen en boosdoeners dient hij te vermijden.

Hij dient te leren wat voor de Hadj en ʿOemrah is voorgeschreven en te proberen dit goed te begrijpen, en anders te vragen over dat wat hij niet begrijpt. Zo zal hij kennis en inzicht krijgen.

Als hij plaats neemt op zijn rijdier, zijn auto in gaat, aan boord gaat van zijn vliegtuig of elk ander transportmiddel, dan is het voor hem aanbevolen om de Naam van Allah, de Geëerde en Geprezene, te noemen. Daarna zegt hij: “Allaahoe Akbar, Allaahoe Akbar, Allaahoe Akbar. Soebhaanalladhie sakkhara lanaa haadhaa wa maa koennaa lahoe Moeqrinien. Wa innaa ilaa Rabbinaa lamoenqaliboen. Allaahoemma innaa nas’aloeka fie Safarinaa haadhal-Birra wat-Taqwa. Wa min al-ʿAmali tardaa. Allaahoemma hawwin ʿalaynaa Safaranaa haadhaa watwi ʿannaa Boeʿdah. Allaahoemma Ant asSaahiboe fis-Safari wal-Khaliefatoe fil-Ahl. Allaahoemma innie aʿoedhoe bika min Waʿthaa’ is-Safar, wa Ka’aabat il-Mandhari wa Soe’ il-Moenqalabi fil-Maali wal-Ahl.”

(Allah is de Grootste. Allah is de Grootste. Allah is de Grootste. Geprezen is Degene Die dit voor ons mogelijk heeft gemaakt en wij hebben er geen macht over. En voorwaar, tot onze Heer zullen wij zeker terugkeren. O Allah, wij vragen U om goedheid en vroomheid tijdens deze reis en om daden die U behagen. O Allah, vergemakkelijk deze reis voor ons en maak de afstand makkelijk (te overbruggen) voor ons. O Allah, U bent tijdens deze reis ons Gezelschap en U bent Degene aan Wie we de zorg over onze familie hebben overgelaten. O Allah, ik zoek toevlucht bij U tegen de slechte gebeurtenissen en nare uitzichten van deze reis. Bescherm mijn familie en bezittingen tegen een slechte toestand bij terugkeer.)

Dit is namelijk authentiek van de Profeet (vrede zij met hem) overgeleverd door Moeslim vanuit een overlevering van Ibn ʿOmar (moge Allah tevreden met hem en zijn vader zijn).

Tijdens de reis dient de pelgrim Allah veelvuldig te gedenken, Hem om vergeving te vragen, Hem aan te roepen, Hem te smeken, de Koran te reciteren en de betekenis ervan te overpeinzen, alle gebeden regelmatig in gemeenschap te verrichten, waakzaam te zijn over zijn tong voor het roddelen en het bezighouden om te spreken over datgene dat hem niet aangaat of te veel grappen te maken. Ook dient hij zijn tong te beschermen tegen liegen, roddelen, verspreiden van (kwade) laster en het bespotten van zijn reisgenoten en andere moslims.

Hij dient goedheid te tonen tegenover zijn metgezellen en zich te onthouden van het schaden of irriteren van hen. Hij dient hen aan te sporen tot het doen van wat goed is en hen het slechte te verbieden. Dit middels wijsheid en goede predicatie, tot zijn beste vermogen.

Sheikh ʿAbdoel-ʿAziez ibn Baaz
(Madjmoeʿ Fataawa Ibn Baaz; boekdeel 16, blz. 32-37)