Zijn ascetisme was er één van iemand die overtuigd was van de vergankelijkheid en vluchtigheid van dit wereldse leven en de eeuwigdurendheid en verrukkelijkheid van het Hiernamaals. Hij weigerde op te gaan in dit wereldse leven en volstond met weinig. Ondanks dat de wereld aan zijn voeten lag en bergen goud en zilver binnen handbereik waren. Hij prefereerde daarentegen ascetisme en onthechting.
Zo gebeurde het regelmatig dat hij met een hongerige maag in slaap viel of dat een hele maand zou verstrijken zonder warm eten te hebben gegeten. Zelfs aan dadels van onvoldoende kwaliteit kon hij soms niet komen om zijn honger te stillen. Nooit heeft hij uit schaarste drie opeenvolgende dagen gerstebrood kunnen eten. Hij pleegde te slapen op een rieten mat waardoor striemen op zijn lijf achterbleven. Hij zou zijn maag afsnoeren met stenen om het gevoel van honger te onderdrukken. Af en toe konden de metgezellen de hongerpijn van zijn gezicht aflezen.
Zijn huis was van leem, ingetogen, zonder ruime vertrekken en hoge plafonds. Zijn harnas had hij aan een jood verpand voor dertig kommen gerst. Hij had nauwelijks kleren om zijn lijf of iets aan zijn voeten. Bij tijden moest hij het doen met eten dat hem door zijn metgezellen werd geschonken. Dit alles ter verheffing van zichzelf boven de vuiligheden van dit wereldse leven en ter behoud van zijn geloof opdat niets van de door zijn Heer aan hem toegezegde beloning verloren zou gaan.
"En jouw Heer zal jou weldra zeker geven zodat jij tevreden zult zijn."
Hij pleegde het geld onder de mensen te verdelen zonder maar iets hiervan achter te houden. Kamelen, koeien en schapen gaf hij uit aan metgezellen, volgelingen en hen die verzoeningsgezind waren, waarna hij huiswaarts zou keren zonder enige kameel, koe of schaap. Hij was het die zei: "Als ik beschikte over het bosrijke Tihaamah aan bezit dan zou ik dit zeker onder jullie verdelen en jullie zouden mij niet vrekkig, leugenachtig en laf treffen."
Wat betreft het zich inzetten voor het Hiernamaals en het zich onthechten van aardse genoegens was hij (vrede zij met hem) het grootste voorbeeld. Hij bouwde geen paleizen, potte geen bezit op, beschikte niet over een schatkamer en bezat geen gaard noch akkerland. Hij was het die zei: "(Wij profeten) worden niet geërfd. Datgene wat wij achterlaten geldt als liefdadigheid."
Met woord en daad nodigde hij uit naar ascetisme en het treffen van de nodige voorbereidingen op het Hiernamaals.
Hij mocht de keuze maken tussen het zijn van regale boodschapper en een dienende boodschapper waarop hij koos voor het dienaarschap. Een keuze met als consequentie dat hij soms te eten had en soms weer niet. Hij verhaalt ons dat dit wereldse leven bij Allah niet eens de waarde heeft van de vleugel van een muskiet. Ook zei hij: "Wees in de wereld als een vreemde of een reiziger."
Ook is het overgeleverd dat hij zei: "Wees ascetisch in dit leven, dan zal Allah van je houden. En houdt je af van datgene wat zich bij de mensen bevindt, dan zullen de mensen van je houden."
Ook zei hij: "Wat heb ik te maken met het wereldse leven. De verhouding tussen mij en het wereldse leven is als een man die een middagdutje doet in de schaduw van een boom om vervolgens op te staan en hem te verlaten."