De vrome voorgangers en hun berouw

7264
Al-Fadl ibnoe Moesaa vertelde: “Al-Foedayl ibnoe Iyaadh was in het verleden een dief en een struikrover. De aanleiding voor zijn berouw was zijn verliefdheid op een vrouw. Toen hij op een avond een muur aan het beklimmen was om bij zijn geliefde te komen, hoorde hij iemand de volgende Woorden van Allah reciteren (interpretatie van de betekenis): “Is de tijd niet aangebroken voor degenen die geloven dat hun harten zich onderwerpen aan het gedenken van Allah en wat er geopenbaard is aan de Waarheid.”

(Soerat al-Hadied: 16)

Toen hij deze Woorden hoorde, riep hij onmiddellijk: ,,Jazeker, mijn Heer, de tijd is aangebroken.” Hierop besloot hij de nacht door te brengen in een ruïne, maar trof daar een karavaan en hoorde hen tegen elkaar zeggen: “Zullen wij onze reis voortzetten.” Anderen zeiden daarop: “Laten wij wachten tot de dag aanbreekt, want al-Foedayl is op dievenpad.” Toen al-Foedayl dit hoorde, zei hij tegen zichzelf: “Ik breng de nacht door met het zondigen, en zie hier een groep van de moslims die als de dood voor mij is. Ik denk dat Allah mij hier naartoe heeft gebracht om tot inkeer te komen. O Allah, ik toon mijn berouw.”

Zadhaan vertelde: “Ik was een jongeman met een aantrekkelijke stem en zeer bedreven in het slaan op de tamboerijn. Op een dag was ik samen met een vriend alcohol aan het drinken terwijl ik liederen voordroeg toen cAbdullah ibnoe Mascoed binnentrad, het karpet onder onze voeten vandaan trok en de tamboerijn kapotsloeg. Hierop zei hij: ,,Als jij deze mooie stem van jou nu zou gebruiken voor het reciteren van de Koran, dan zou je nog iemand zijn, jongeman!” Waarna hij vertrok. Ik vroeg toen aan mijn vrienden wie deze man was. Zij zeiden: “Dat was cAbdullah ibnoe Mascoed.” Hierna wakkerde Allah bij mij de drang naar berouw aan.

Toen Bishr ibnoel Haarith zich thuis aan het vermaken was met zijn vrienden onder het genot van alcohol en muziek, werd er plotseling op de deur geklopt door een vrome man. Toen de dienstmeid opendeed, vroeg de man haar: “Is de eigenaar van dit huis nu een vrije of een horige?” Zij antwoordde: “Het is een vrije persoon.” Hij antwoordde: “Je hebt gelijk, want als hij een horige zou zijn, dan zou hij zich als zodanig gedragen en dit vermaak en muziek achterwege laten.” Toen Bishr dit gesprek opving en deze man al was vertrokken, snelde hij blootsvoets achter de man aan en vroeg hem zijn opmerking nog eens te herhalen. De man deed dit, waarna Bishr zijn gezicht in het zand stak en zei: “Neen, ik ben een horige, ik ben een horige.” Later zou hij blootsvoets door het leven gaan en als hij hierover gevraagd zou worden, plachte hij te antwoorden: “Mijn Heer heeft vrede met mij gesloten, terwijl ik blootsvoets was. Ik zal dus in deze staat blijven tot aan mijn dood.”