Met betrekking tot sheich cAbd al-cAziez ibnoe Baaz (moge Allah hem genadig zijn) overlevert Dr. Mohammed ibn Sacd ash-Shoewaycir: “Tijdens de Hadj van het jaar 1406 Hidjra (1986 A.D.) kwam de eerste officiële groep van pelgrims uit China naar Saoedi Arabië. Onder deze groep was een aantal geleerden die waren gekomen om sheich cAbd al-cAziez ibnoe Baaz te groeten. De leider van deze groep was een erg oude man die had gestudeerd aan al-Azhar. Hij leidde de groep van zeven geleerden die waren gekomen om de sheich te groeten. Na het geven van de vredesgroet aan de aanwezigen, richtte de leider van de groep zich tot mij en vroeg: ,,Waar is sheich cAbd al-cAziez ibnoe Baaz en wanneer zal hij arriveren?”
Daarop zei ik tegen hem: “Daar, hij is degene die jou zojuist heeft gegroet.”
Deze man kon het echter niet geloven, en sprekend in vloeiend Arabisch eiste hij: ,,Ik wil hem zien, nu!”
Waarop ik tegen hem zei: “Daar is hij,” terwijl ik hem duidelijk aanwees. Hierop stond hij op en presenteerde zichzelf een tweede maal voor sheich Ibn Baaz om hem te groeten. Ik lichtte de sheich toen in over de standvastigheid van deze man waarna de sheich opstond om hem te omarmen. Ik zag hoe de oude Chinese man zich liefdevol vastklampte aan het lichaam van de sheich, huilde en zei: “Alle Lof zij Degene Die mij in staat heeft gesteld u te ontmoeten. Wij hoorden altijd over u in China, dat u de moslims hoop geeft en hun ‘redder’ bent en hen steunt.”
Daarna zij één van zijn metgezellen tegen de sheich: ,,Bidt tot Allah, O sheich, dat Hij tien jaar van mijn leven wegneemt om die aan het jouwe toe te voegen, vanwege het grote voordeel dat de Islam en de moslims aan jou hebben. En wat mij betreft, ik ben slechts een simpele man, zoals de rest van de kinderen van de Islam.”
De oude Chinese man begon toen hevig te huilen en draaide zich weer om, om de sheich te omarmen en herhaalde: ,,Alle Lof zij Degene Die mij in staat heeft gesteld jou te ontmoeten voor mijn dood. Ik verlangde mijn hele leven naar dit moment.”
Mawaaqif madhie’ah fi hayaat al-Imaam cAbd al-cAziez ibnoe Baaz, blz. 8-9