De gematigdheid van Ahl us-Soennah

7699

Al-Imaan (geloof) bij Ahl us-Soennah wal-Djamaacah omvat het geloven met het hart, bevestigen met de tong en het verrichten van daden met de ledematen. Deze drie zaken vallen bij Ahl us-Soennah wal Djamaacah dus onder wat gespecificeerd en gekenmerkt wordt als Imaan. Allah, de Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):

“Voorwaar, de gelovigen zijn slechts degenen wiens harten sidderen wanneer Allah genoemd wordt en wanneer Zijn Verzen aan hen worden voorgedragen; hun geloof neemt dan toe en op hun Heer hebben zij hun vertrouwen gesteld. Zij die het gebed onderhouden en die bijdragen geven van de voorzieningen die Wij hun hebben geschonken. Zij zijn degenen die de ware gelovigen zijn, voor hen zijn er rangen bij hun Heer en vergeving en een edele Voorziening.”

(Soerat al-Anfaal: 2-4)

De daden van het hart en de daden van de ledematen vallen in deze verzen dus onder Imaan. Aboe Hoerayrah verhaalt dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Al-Imaan bestaat uit meer dan zeventig of zestig vertakkingen. De hoogste gradatie is het zeggen van: “Laa ilaaha illAllaah”, en de laagste is het verwijderen van iets schadelijks van de weg. En schaamte is een onderdeel van Imaan.”

(Moeslim)

Deze overlevering laat zien dat wat gevestigd en gefundeerd is met het hart, de tong en de ledematen, afkomstig is van al-Imaan. Het geloof neemt toe middels gehoorzaamheid en het neemt af door middel van het zondigen. Tot de bewijzen dat Imaan toeneemt, behoort de Uitspraak van Allah (interpretatie van de betekenis):

“Degenen (de gelovigen) tegen wie de mensen (hypocrieten) zeiden: “Voorwaar, de mensen hebben zich tegen jullie verzameld, vrees hen dus.” Hun geloof werd erdoor versterkt…”

(Soerat Aali cImraan: 173)

En Zijn Uitspraak (interpretatie van de betekenis):

“En toen de gelovigen de bondgenoten zagen, zeiden zij: “Dit is wat Allah en Zijn Boodschapper ons hebben beloofd, en Allah en Zijn Boodschapper hebben gelijk.” En het doet hen slechts toenemen in geloof en onderwerping.”

(Soerat al-Ahzaab: 22)

En het bewijs dat al-Imaan afneemt, is te vinden in de uitspraak van de Profeet (vrede zij met hem): Wie van jullie iets verwerpelijks ziet, laat hem dat met zijn hand veranderen. Indien hij daartoe niet in staat is, dan met zijn tong. Indien hij daartoe niet in staat is, dan met zijn hart. En dat is de zwakste vorm van het geloof.”

(Moeslim)

Ahl us-Soennah wal-Djamaacah bevindt zich daarom op de middenweg ten opzichte van degene die een grote zonde begaat. Dit in tegenstelling tot waarin de Moerdji’ah geloven en datgene waarin de Khawaaridj en de Moectazilah geloven. De Moerdji’ah sluiten een compromis en schieten tekort door te verklaren dat degene die in een grote zonde vervalt tot een gelovige behoort met een volmaakte Imaan. Zij zeggen: “Zondes schaden de Imaan van een persoon niet, net zoals gehoorzaamheid een persoon die in staat van Koefr (ongeloof) verkeert, niet baat.”

De Khawaaridj en de Moectazilah gaan daarentegen tot het andere uiterste en overdrijving. Zij ontkennen dat de zondaar in het bezit is van Imaan en vervolgens bestempelen de Khawaaridj hem als ongelovige. De Moectazilah zeggen dat hij zich tussen twee staten bevindt. Dat wil zeggen dat hij noch een gelovige noch een ongelovige is. Wat betreft het Hiernamaals zijn beide groeperingen het erover eens dat de zondaar voor eeuwig in het Hellevuur zal verblijven.

Bij Ahl us-Soennah wal-Djamaacah wordt de zondaar echter als een gelovige beschreven met een onvolmaakte Imaan. Zij rekenen hem dus niet tot een gelovige met een vervolmaakte Imaan, zoals de Moerdji’ah beweren. Noch plaatsen zij hem buiten het geloof, zoals de Khawaaridj en de Moectazilah dat doen. Ahl us-Soennah wal-Djamaacah zeggen juist: “Hij is een gelovige vanwege zijn Imaan en een zondaar vanwege zijn grote zonde.”

Sheikh cAbdoel-Moehsin al-cAbbaad