De leiding van een zonderling

5280

Ibnoe Qoedaamah al-Maqdisie overlevert op gezag van ʿAbdoel-Waahid ibn Zayd dat hij het volgende zei: “We bevonden ons op een boot, waarna de wind ons naar het land dreef. Hier troffen wij een persoon die een afgodsbeeld aan het aanbidden was. Uiteindelijk besloten we om op deze persoon af te stappen en we zeiden tegen hem: “O jij, wat aanbid jij?”, waarna hij naar de afgodsbeeld wees.

Wij zeiden tegen hem: “Er bevindt zich op onze boot een persoon die dit soort afgodsbeelden maakt. Dit is dus geen (ware) god die aanbeden mag worden.”

Hij zei: “Wie aanbidden jullie dan?” Wij zeiden: “Allah!”

Hij zei: “Wie of wat is Allah?” Wij antwoordden: “Degene Wiens Troon zich boven de hemelen bevindt, Wiens Gezag op aarde is en Wie uiteindelijk over zowel de levenden als de doden gaat.”

Hij zei: “Hoe hebben jullie hem leren kennen?” Wij zeiden: “Deze geweldige Koning en Meeste Edele Schepper heeft een Boodschapper naar ons gestuurd en die heeft ons op de hoogte gebracht over Hem.”

Hij zei: “Wat heeft deze Boodschapper exact gedaan?” Wij zeiden: “Hij heeft Zijn Boodschap verkondigd, waarna Allah hem tot zich nam.”

Hij zei: “Heeft deze Boodschapper geen teken bij jullie achtergelaten?” Wij zeiden: “Jawel.” “Wat heeft hij dan achtergelaten?”, vroeg hij. Wij zeiden: “Hij heeft een Boek afkomstig van de Koning achtergelaten.”

Hij zei: “Laat mij dit Boek van de Koning zien. Het boek van De Koning zou namelijk prachtig moeten zijn.” Hierop brachten wij de Moeshaf, waarna hij zei: “Ik ben hier niet bekend mee.”

Hierna droegen wij een hoofdstuk uit de Koran aan hem voor, waarop hij in tranen uitbarstte. En wij bleven doorgaan met lezen, totdat we het hoofdstuk volledig hadden voorgedragen.

Hij zei: “Men zou Degene van Wie deze Woorden afkomstig zijn niet ongehoorzaam mogen zijn.”

Hierna bekeerde hij zich tot de Islam en wij onderwezen hem de regelgevingen van het geloof en leerden een aantal hoofdstukken uit de Koran. Uiteindelijk namen we hem mee op de boot. Toen de nacht eenmaal aanbrak, wendden wij ons tot onze slaapplaatsen.

Hij zei: “Deze God waar jullie mij naar hebben verwezen, slaapt Hij zodra de avond aanbreekt?” Wij zeiden: “O dienaar van Allah, Hij is de Levende, de Zelfgenoegzame en de meest Geweldige die niet slaapt.”

Hij zei: “Wat een slechte dienaren zijn jullie wel niet. Jullie gaan slapen, terwijl jullie Heer niet slaapt.” Hij besloot hierop om zich te wenden tot het aanbidden van Allah (in de nacht) en zonderde zich van ons af.

Nadat wij uiteindelijk weer thuis waren gearriveerd zei ik tegen mijn vriend: “Deze persoon is pas moslim geworden en een vreemdeling in dit land.” Daarom besloten we om wat Dirhams voor hem te verzamelen en deze aan hem te schenken (als aalmoes).

Hij zei: “Laa ilaaha illAllaah. Ik bevond mij op eilanden te midden van de zee, terwijl ik afgoden aanbad, en desondanks heeft Hij mij niet in de steek gelaten. Denken jullie dat Hij mij dan wel in de steek zal laten nu ik Hem heb leren kennen?”

Hij besloot uiteindelijk om zijn reis voort te zetten en zelf op zoek te gaan naar levensonderhoud. Uiteindelijk groeide hij uit tot één van de grote asceten, totdat hij uiteindelijk dit leven verliet.

(at-Tawaabien van Ibnoe Qoedaamah, blz. 179)