De vrome voorgangers en het uitnodigen tot Allah

6720
Op een dag brak een dief in in het huis van imam Maalik ibnoe Dinaar om dit te bestelen. Hij vond echter niets om te stelen, waarop Maalik hem toesprak: “Je zult niets vinden aan wereldse zaken, ben je niet geïnteresseerd in iets van het Hiernamaals?” De dief antwoordde: “Jazeker.” Hij zei: “Doe de rituele wassing en verricht twee gebedseenheden.” Dit deed de man, waarna hij even bleef zitten om vervolgens samen met de imam naar de moskee te gaan. Hierop werd de Imam gevraagd: “Wie is dat?” Hij antwoordde: “Hij kwam om van ons te stelen, waarop wij hem hebben gestolen.”

De geschiedschrijvers noemen het verhaal van een jongeman die de volgende Woorden van Allah aan het leren was (interpretatie van de betekenis): “O jij omhulde. Sta op in de nacht om het gebed te verrichten, met uitsluiting van een kort deel (van de nacht).”

(Soerat al-Moezzammil: 1-2)

Hij vroeg zijn vader: “O mijn lieve vader, wie wordt hier door Allah mee bedoeld?” Zijn vader antwoordde: “O mijn lieve zoon, het slaat op de Profeet Mohammed (vrede zij met hem).” De jonge knul vroeg: “O mijn lieve vader, waarom handelt u niet zoals de Profeet (vrede zij met hem) deed?” Hij antwoordde: “Mijn lieve zoon, Allah heeft zijn Profeet met uitzondering van zijn gemeenschap verplicht het nachtgebed te verrichten.” Hierop zweeg de jonge knul. Hierna leerde hij de volgende Woorden van Allah (interpretatie van de betekenis):

“Waarlijk, jouw Heer weet dat jij bijna tweederde van de nacht, of de helft, of een derde in gebed staat, en ook een groep van degenen die bij jou horen.”

(Soerat al-Moezzammil: 20)

Hierop vroeg hij: “Mijn lieve vader, ik begrijp dat een groep ook het nachtgebed verrichtte. Wie is deze groep?” De vader antwoordde: “Dat waren de metgezellen, moge Allah tevreden met hen zijn.” Hierop vroeg hij: “Waarom laat u dan iets wat de metgezellen verrichtten?” De vader antwoordde: “Je hebt gelijk, mijn lieve zoon. Ik zal het nachtgebed niet meer nalaten.” Waarna hij gewoon was het nachtgebed te verrichten.

Al-Haafidh cOmar al-Bazzaar zei: “Sheich ul-Islaam Ibn Taymiyyah zou nog jong zijn en regelmatig te vinden zijn in de Koranschool. Op weg hiernaar zou hij regelmatig door een joodse man worden aangesproken wiens huis op de route lag van de sheich. De man zou hem vele verschillende kwesties voorleggen, waarop de sheich hier snel en eenvoudig op zou antwoordden, waardoor de joodse man onder de indruk van hem raakte. Telkenmale wanneer de sheich langs kwam, bracht hij bewijzen naar voren voor de valsheid van de godsdienst die de man beleed. En het duurde niet lang of de man bekeerde zich tot de Islam en werd een vrome, gelovige man. Dit mede dankzij de gunsten van de sheich waar hij reeds op een jonge leeftijd over beschikte.”