Gematigdheid in de ʿAqiedah

11889

De Oemmah van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) is een Oemmah van gematigdheid in vergelijking met de andere gemeenschappen. Zo bevinden wij ons tussen de beide extremen van het Jodendom en het Christendom. Waar de joden tekort zijn geschoten in de omgang met de profeten – zodat zij zelfs enkelen van hen hebben gedood – zijn de christenen aan de andere kant doorgeschoten. Zij zijn Jezus gaan aanbidden en hebben hem als god aangenomen.

Ook is onze Oemmah gematigd met betrekking tot wetoordelen en omgangsnormen. Waar de joden bijvoorbeeld niet samen zitten met een menstruerende vrouw, hebben de christenen geslachtsgemeenschap met haar.

Ahl us-Soennah bevindt zich tussen de twee extremen en bewandelt de middenweg. Dit vindt je ook terug in de volgende zaken:

  1. De Eigenschappen van Allah:

De Ahl us-Soennah bevindt zich tussen de Moecattilah (ontkenners van de eigenschappen van Allah) en de Moeshabbihah (degenen die een gelijkenis trekken tussen de Eigenschappen van Allah en die van de schepselen). De Moeshabbihah hebben de Eigenschappen van Allah bevestigd, maar hebben deze vergeleken met die van de schepselen. Zij zeiden: “De Handen van Allah zijn zoals die van ons, Zijn gezicht is zoals dat van ons”, enz. Verheven is Allah boven datgene wat zij beweren.

Wat betreft de Moecattilah; zij dachten dat het bevestigen van de Eigenschappen van Allah betekent dat je Allah hiermee hebt vergeleken met de schepselen. Om deze reden hebben zij de Eigenschappen van Allah ontkend, om zodoende Allah vrij te pleiten van enige gelijkenis met zijn schepselen. Dit is wat zij dachten en beweerden.

Ahl us-Soennah bewandelt de middenweg tussen beiden. Zij hebben de Eigenschappen van Allah bevestigd, zonder deze te vergelijken met iets anders. Zij hebben Allah vrijgepleit van enige vorm van gelijkenis, zonder hierbij de Eigenschappen te ontkennen. Dit conform de woorden van Allah (interpretatie van de betekenis):

“Niets is aan Hem gelijk en hij is de Alhorende, Alziende.”

(Soerat ash-Shoeraa: 11)

Zij bevestigen een Gehoor en Zicht voor Allah, zoals Allah dat voor zichzelf heeft bevestigd en ontkennen die niet. Naast het feit dat zij deze Eigenschappen bevestigen, vergelijken zij Allah met niets of niemand.

De Moecattilah bestempelen Ahl us-Soennah als Moeshabbihah. Zij begrijpen het toekennen van Eigenschappen aan Allah als het vergelijken van Hem met Zijn schepselen. Ahl us-Soennah bestempelen de Moecattilah op hun beurt als ontkenners. Ibnoe cAbdilbarr zegt het volgende: “Wat betreft Ahl ul-Bidac, al-Djahmiyyah, al-Moectazilah en al-Khawaaridj, zij verloochenen de Eigenschappen van Allah. Bij geen van deze (Eigenschappen) nemen zij de ware betekenis ervan. Zij beweren dat degenen die de Eigenschappen erkent en bevestigt een Moeshabbih is, terwijl zij zelf als ontkenners worden beschouwd door degenen die de eigenschappen bevestigen.”

(Tamhied, boekdeel 7, blz.145)

Imam ad-Dhahabie haalde de bovenstaande woorden van Ibnoe cAbdilbarr aan en maakte er de volgende kanttekening bij: “Bij Allah, hij heeft de waarheid gesproken. Hij die de overige Eigenschappen verdraait en deze Eigenschappen als metafoor beschouwt, zal als uitkomst hebben het ontkennen van de Heer. En dat zijn Heer een gelijkenis heeft met het niet-bestaande.

(Al-cOeloew lil-cAliy il-Ghaffaar, blz. 1326)

Het ontkennen van de Eigenschappen van Allah komt neer op het ontkennen van Allah. Het is namelijk onmogelijk dat er een Dhaat (gedaante) is zonder Eigenschappen. Vandaar dat Ibn ul-Qayyim in zijn Noeniyyah het volgende zegt: “Een Moeshabbih aanbidt een afgod, een Moecattil aanbidt datgene wat niet bestaat, terwijl een monotheïst De Enige God aanbidt.”

  1. De daden van de dienaren

Met betrekking tot de daden van de dienaren bevindt Ahl us-Soennah zich tussen de extreme Djabriyyah en de Qadariyyah. De Djabriyyah zijn van mening dat de dienaar geen keus heeft en dat hij gedwongen wordt tot zijn daden. De Qadariyyah zijn van mening dat de dienaar degene is die zijn eigen daad schept. Zij ontkennen dan ook dat deze daden voorbeschikt zijn door Allah.

Ahl us-Soennah bevestigt een wil en een keuze voor de dienaren. Door middel van hun wil en keuze worden zij dan ook afgerekend. Hun wil en keuze is echter niet zelfstandig en op zichzelf staand. Hun wil is onderhevig aan de Wil van Allah. Zo zegt de Verhevene (interpretatie van de betekenis):

“Het is slechts een Vermaning bedoeld voor de werelden. Voor degene onder jullie die oprecht wil zijn. Jullie zullen tot niets in staat zijn, behalve als Allah dit wil, de Heer der Werelden.”

(Soerat at-Takwier: 27-29)

Ook is het Allah De verhevene die zowel de dienaren als hun daden heeft geschapen. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“Allah heeft jullie geschapen alsook jullie daden.”

(Soerat as-Saaffaat: 96)

  1. Beloning en bestraffing

Met betrekking tot beloning en bestraffing bevindt Ahl us-Soennah zich tussen al-Moerdji’ah, de Khawaaridj en Moectazilah. De Moerdji’ah zijn doorgeschoten inzake beloning en hebben geen aandacht geschonken aan de bestraffing. Zij zeiden: “Het verrichten van een zonde, zal het geloof niet aantasten en het gehoorzamen zal ongeloof niet baten.” De Khawaaridj en Moectazilah zijn doorgeschoten inzake bestraffing en hebben beloningen verwaarloosd. Zo is de pleger van een grote zonde een ongelovige in dit wereldse leven en zal hij in het Hiernamaals voor eeuwig branden in het Hellevuur.

Ahl us-Soennah heeft daarentegen zowel de teksten die betrekking hebben op beloning als bestraffing in acht genomen. De pleger van een grote zonde is in dit wereldse leven dan ook geen ongelovige. In het Hiernamaals ligt zijn zaak bij Allah. Als Allah wil vergeeft hij hem, en als Hij wil bestraft hij hem hiervoor. Zelfs wanneer hij bestraft wordt voor het verrichten van deze grote zonde, dan zal deze van tijdelijke aard zijn en niet voor eeuwig zoals het geval is bij de ongelovige. Zijn uiteindelijke bestemming is het Paradijs.

  1. Al-Imaan (het geloof)

Ook met betrekking tot het geloof bevindt Ahl us-Soennah zich tussen de Moerdji’ah en de Khawaaridj. De Moerdji’ah zijn laks hiermee omgegaan en beweren dat de pleger van een grote zonde in het bezit is van een vervolmaakte Imaan. De Khawaaridj hebben deze persoon betiteld als een ongelovige, terwijl de Moectazilah zeiden dat hij zich tussen twee stadia in bevindt (al-Manzilah bayn al-Manzilatayn). Ahl us-Soennah geloven dat de pleger van een zonde een onvolledige Imaan heeft. Zij zien hem niet als een persoon met een volledige Imaan, zoals het geval is bij de Moerdji’ah. Noch plaatsen zij hem buiten het geloof zoals de Khawaaridj en Moectazilah hebben gedaan. Zij zeiden daarentegen: “Hij is een gelovige vanwege zijn Imaan en een zondaar vanwege zijn grote zonden.” Zij schrijven niet een volledig geloof aan hem toe, noch bestempelen zij hem als ongelovige.

Het kan zo zijn dat een dienaar in het bezit is van Imaan en toch zonden begaat. Deze persoon wordt behaagd vanwege het geloof dat hij in zijn hart draagt en verafschuwd vanwege de zonden die hij begaat.

  1. De metgezellen van de Profeet (vrede zij met hem)

Met betrekking tot de metgezellen bevindt Ahl us-Soennah zich tussen de Khawaaridj en de Rawaafidh. De Khawaaridj hebben cAli, Moecaawiyah en degenen die met hen waren verketterd en vogelvrij verklaard. Dit terwijl de Rawaafidh extreem overdrijven in cAli, Faatimah en hun nageslacht, en de overige metgezellen beschimpen en lasteren.

Ahl us-Soennah koesteren liefde voor alle metgezellen en kennen hen de positie toe die zij verdienen. Zij eren hen, maar zij geloven niet dat zij feilloos waren. Imam at-Tahaawie zegt over het standpunt van Ahl us-Soennah het volgende: “En wij koesteren liefde voor de metgezellen van de Profeet (vrede zij met hem). Wij overdrijven niet in de liefde voor hen, noch distantiëren wij ons van hen. Wij verafschuwen degenen die hen haten of slecht over hen spreken. Wij spreken slechts het goede over hen. Liefde jegens hen behoort tot het geloof en het verafschuwen van hen behoort tot ongeloof en huichelarij.”

Conclusie

Deze kwesties waarin Ahl us-Soennah de middenweg bewandelt tussen de dwalende groeperingen, zijn door Sheikh ul-Islaam Ibn Taymiyah aangekaart in zijn boek al-cAqiedat ul-Waasitiyyah. Hij zegt hierin: “Inzake de Eigenschappen van Allah zijn zij gematigd tussen de Moecattilat al-Djahmiyyah en de Moeshabbihah. Wat betreft de daden van de dienaren, dan zijn zij gematigd tussen de Djabriyyah en de Qadariyyah. Zij zijn gematigd tussen de Moerdji’ah en de andere extremen inzake beloning. Inzake al-Imaan zijn zij gematigd tussen de Haroeriyyah (oftewel de Khawaaridj) en de Moectazilah en tussen de Moerdji’ah en Djahmiyyah. In hun geloofsovertuiging met betrekking tot de metgezellen zijn zij gematigd tussen de Khawaaridj en de Rawaafidh.”

Sheikh cAbdoel-Moehsin bin Hammaad al-cAbbaad

(Intro van het boek: Qatf ul-Djaanie)