Tafsier soerat Al-Baqarah vers 64 – 70

7966
Vers 64:
ثُمَّ تَوَلَّيْتُم مِّن بَعْدِ ذَلِكَ فَلَوْلاَ فَضْلُ اللَّهِ عَلَيْكُمْ وَرَحْمَتُهُ لَكُنتُم مِّنَ الْخَاسِرِينَ
Ondanks dit sterke verbond waarmee zij akkoord waren gegaan, konden zij het niet laten om wederom dit verbond te schenden. Iets wat genadeloos afgestraft zou moeten worden, maar toch heeft Allah hen vergeven als blijk van Zijn Gunst en Barmhartigheid.
Vers 65:
وَلَقَدْ عَلِمْتُمُ الَّذِينَ اعْتَدَواْ مِنكُمْ فِي السَّبْتِ فَقُلْنَا لَهُمْ كُونُواْ قِرَدَةً خَاسِئِينَ
Allah bracht hen de toestand van degenen die zich hadden misdragen, aangaande het vissen op zaterdag, ter herinnering. Allah veranderde hen in kleinzielige apen als vergelding voor hun opstandigheid.
Vers 66:
فَجَعَلْنَاهَا نَكَالاً لِّمَا بَيْنَ يَدَيْهَا وَمَا خَلْفَهَا وَمَوْعِظَةً لِّلْمُتَّقِينَ
Deze bestraffing die zij ondergingen, was bedoeld als leerstelling voor de in die tijd aanwezige gemeenschappen en de latere generaties. Degenen die daadwerkelijk lering uit deze gebeurtenissen trekken en baat erbij zullen vinden, zijn uiteindelijk de godvrezenden.
Vers 67:
وَإِذْ قَالَ مُوسَى لِقَوْمِهِ إِنَّ اللّهَ يَأْمُرُكُمْ أَنْ تَذْبَحُواْ بَقَرَةً قَالُواْ أَتَتَّخِذُنَا هُزُواً قَالَ أَعُوذُ بِاللّهِ أَنْ أَكُونَ مِنَ الْجَاهِلِينَ
Allah zegt tegen de kinderen van Israël dat zij terug moesten denken aan wat zich had voorgedaan tussen hen en Moesa (vrede zij met hem). Zij hadden namelijk iemand gedood en begonnen met elkaar te bakkeleien over de dader. Dit getwist ontaardde bijna in een groot onheil. Ware het niet dat Allah ingreep en via Moesa opdracht gaf aan de kinderen van Israël om een koe te slachten. Halsstarrig als zij waren, gaven zij niet onmiddellijk gehoor aan de Oproep van Allah en stelden zij zich ongehoorzaam op. Zij beschuldigden in eerste instantie Moesa van spottend gedrag, maar hij veegde deze beschuldiging van tafel door te zeggen dat slechts een onwetende persoon zich schuldig zou maken aan bespotting. Een weldenkende mens daarentegen, ziet het bespotten van anderen als een negatieve eigenschap.

Vers 68:

قَالُواْ ادْعُ لَنَا رَبَّكَ يُبَيِّن لّنَا مَا هِيَ قَالَ إِنَّهُ يَقُولُ إِنَّهَا بَقَرَةٌ لاَّ فَارِضٌ وَلاَ بِكْرٌ عَوَانٌ بَيْنَ ذَلِكَ فَافْعَلُواْ مَا تُؤْمَرونَ
Zij vroegen vervolgens aan Moesa om Allah te vragen naar de leeftijd van deze koe. Hij antwoordde dat zij op zoek moesten gaan naar een koe van gemiddelde leeftijd. Dus niet te oud en niet te jong. En om de ernst van de situatie nog eens te benadrukken, werd hen door Moesa het navolgen van de Voorschriften van Allah op het hart gedrukt.
Vers 69:
قَالُواْ ادْعُ لَنَا رَبَّكَ يُبَيِّن لَّنَا مَا لَوْنُهَا قَالَ إِنَّهُ يَقُولُ إِنّهَا بَقَرَةٌ صَفْرَاء فَاقِـعٌ لَّوْنُهَا تَسُرُّ النَّاظِرِينَ
Zij vroegen vervolgens naar de kleur van deze koe. Moesa gaf weer op zijn beurt te kennen dat de kleur van de koe egaal geel moest zijn. Ook werd er als voorwaarde gesteld dat de verschijning van deze koe een verkoeling voor het oog moest zijn.
Vers 70:
قَالُواْ ادْعُ لَنَا رَبَّكَ يُبَيِّن لَّنَا مَا هِيَ إِنَّ البَقَرَ تَشَابَهَ عَلَيْنَا وَإِنَّا إِن شَاء اللَّهُ لَمُهْتَدُونَ
Na dit alles konden zij het weer niet laten om nog eens naar de eigenschappen van de koe te vragen, aangezien zij zogenaamd niet in staat waren de hand te leggen op een koe die aan de voorgenoemde eigenschappen voldeed.
Leraar: Aboe Ismail
Locatie: Moskee as-Soennah