Eén van de zaken waarmee een moslim zijn kennis over het geloof vergroot, is het stellen van vragen. Het zijn immers de antwoorden op deze vragen die de vraagsteller duidelijkheid verschaffen en bij wie ze onduidelijkheid wegnemen. Zo zegt Imam az-Zoehrie: “Kennis is een kluis en de sleutel ertoe is het stellen van vragen.”
(ad-Daarimie)
Om deze reden zien we dat de metgezellen van de Profeet (vrede zij met hem) de gewoonte hadden om met hun vragen aan te kloppen bij de Profeet. Wat echter kenmerkend was voor de vragen die zij stelden, is dat deze altijd ergens naartoe leidden en zij hiermee een doel beoogden. Zo overlevert Sahl ibnoe Sacd as-Saacidiy dat een man naar de Profeet (vrede zij met hem) kwam en zei: “O Boodschapper van Allah, wijs mij op een daad die wanneer ik deze verricht, (ervoor zal zorgen dat) Allah van mij zal houden en de mensen van mij zullen houden.”
(Ibn Maadjah)
Ook wensten zij met de vragen die zij stelden zoveel mogelijk baatvolle informatie te verzamelen. De metgezel Aboe cAmrah Soefyaan ibnoe cAbdillaah ath-Thaqafiy overlevert dat hij de Profeet (vrede zij met hem) het volgende vroeg: “O Boodschapper van Allah, doe mij een uitspraak over de Islam, waarna ik niemand daarover hoef te vragen.”
(Moeslim)
We zien hier twee voorbeelden van het soort vragen dat de metgezellen stelden aan de Profeet (vrede zij met hem). Het waren vragen die aan de orde van de dag waren, ergens naartoe leidden en waarvan het antwoord op de vraag ook van meerwaarde was voor het geloof van de persoon. Hun verheven ambities in de vragen die zij stelden, hebben daarom ook bijgedragen aan hun verheven posities. Toen Ibn cAbbaas werd gevraagd: “Hoe ben je tot al deze kennis gekomen?”, antwoordde hij: “Met een vragende tong, overpeinzende hart en geen lui lichaam.”
(Zawaa’id Fadaa’il us-Sahaabah)
Helaas moeten wij constateren dat vele van deze manieren ontbreken bij sommige van onze jongeren, die vaak vragen om te vragen. Of vragen naar zaken die hen niet zullen baten, niet in het wereldse, noch in het Hiernamaals. Denk hierbij aan vragen als: “Had Adam een navel?”, “Welke kleur heeft al-Lawh ul-Mahfoedh?”, “Hoe groot was de grot van de jongeren van al-Kahf?” Dit soort vragen worden werkelijk gesteld door sommige jongeren, en verdienen vaak dan ook een antwoord van hetzelfde kaliber. Zo werd Imam ash-Shacbie eens gevraagd: “Heeft Iblies een echtgenote?”, waarop hij antwoordde: “Dat is een bruiloft die ik niet heb bijgewoond.”
(Tafsier al-Qoertoebie)
Een vreemde gewoonte die sommigen ook hebben, is dat ze vragen stellen die bij menig persoon niet eens zou opkomen in diens meest vreemde fantasie. Vaak zijn dit vragen die beginnen met: “Stel dat…”, “Wat nou als..” of “Mocht het zo zijn dat…” Het zijn scenario’s waarbij de kans dat dit zich daadwerkelijk in de praktijk voordoet kleiner is dan de mogelijkheid van een vriendschap tussen een wolf en een schaap. Dit soort vragen zou men dan ook achterwege moeten laten. En vele metgezellen, zoals Zayd ibnoe Thaabit en Abdoellaah ibn cOmar, zouden – wanneer hun zoiets gesteld werd – vragen: “Heeft dit zich voorgedaan?” Wanneer het antwoord hierop ontkennend was, zouden ze zeggen: “Laat het, totdat het zich voordoet.”
(Iclaam ul-Moewaqqicien)
Beste broeder en zuster, weet dat dit niet de wijze is waarop baatvolle kennis wordt verkregen. Men zou zichzelf daarom telkens moeten afvragen of het antwoord op deze vraag van toegevoegde waarde is voor hem. En weet dat degenen die geen andere bezigheid hebben dan het opwerpen van bizarre vraagstukken niet zullen slagen in hun zoektocht naar kennis, zoals Imam al-Awzaacie zei: “Wanneer Allah Zijn dienaar wilt onthouden van het verkrijgen van de gunst van het vergaren van kennis, dan laat hij zijn tong bezighouden met de bizarre problemen. Waarlijk, ik heb deze mensen gezien en het zijn de mensen met de minste kennis.”
(Djaamic ul-cOeloem wal-Hikam)
Team al-Yaqeen