De Messias (vrede zij met hem) heeft zich voor een beperkte tijdsduur ingespannen voor het verspreiden van zijn boodschap. Een tijdsduur die niet langer was dan drie jaar. Desondanks heeft men hem gedurende deze tijd gekend als een Boodschapper voor de kinderen van Israël.
De eerste generatie van de volgelingen van de Messias en zijn apostelen kenden het alleenrecht op aanbidding toe aan God. Ook onderkende zij het profeetschap van de Messias (vrede zij met hem) en zag zij hem aan als mens en als Boodschapper, zoals vele van zijn broeders voor hem ook slechts mensen en boodschappers waren.
Dit werd toentertijd voortdurend en eenstemmig beaamd. Elke keer als de Messias grootse wonderen aan hen tentoonstelde, maakten zij onderscheid tussen hem en God. Zij plachten dan ook God – Hij die een Boodschapper in staat stelde tot deze wonderen – te prijzen en simultaan hieraan onderschreven zij het profeetschap van de Messias. Ook toen zij het grootste wonder van de Messias mochten aanschouwen, namelijk het tot leven wekken van de doden, prezen zij de Glorie van God zeggende:
“Allen werden vervuld van ontzag en loofden God met de woorden: ,,Een groot profeet is onder ons opgestaan,” en: ,,God heeft zich om zijn volk bekommerd!”
(Lucas 7: 16)
Degene die de hedendaagse Bijbel erop naleest, wetende dat deze onderhevig is geweest aan verdraaiingen en aanpassingen, zal niettemin ondervinden dat deze tientallen teksten bevat die duidelijk het profeetschap van Jezus bevestigen en zijn vermeende goddelijkheid teniet doen. De Messias heeft immers gezegd:
“Waarachtig, ik verzeker jullie: een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant boven zijn zender.”
(Johannes 13: 16)
Als een gezant niet boven degene die hem zendt staat, zoals de Messias heeft gezegd, zal er ongetwijfeld een wezenlijk verschil bestaan tussen de Zender van de Boodschap en de ontvanger daarvan. Laten we gezamenlijk een aantal Bijbelse teksten gadeslaan waaruit we kunnen concluderen dat de zoon de Boodschap van zijn Heer heeft ontvangen en slechts een gezant is van God.
1. De Messias heeft tegen zijn apostelen gezegd:
“Wie u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft.”
(Mattheüs 10: 40)
Dit duidt erop dat de Messias (vrede zij met hem) een Boodschapper van God is en dat het gehoorzamen van hem gelijkstaat aan het gehoorzamen van Allah. Dit komt overeen met de volgende Woorden van Allah:
“Wie de Boodschapper gehoorzaamt, waarlijk, hij gehoorzaamt Allah.”
(Soerat an-Nisaa’: 80)
2. Johannes heeft in zijn eerste brief gezegd:
“Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.”
(1 Johannes 4: 9)
3. In het verhaal van de Kanaänitische vrouw waar Mattheüs over vertelt, zegt de Messias:
“Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël.”
(Mattheüs 15: 24)
Dit is een bevestiging van de Messias (vrede zij met hem) van het feit dat hij slechts een Boodschapper is. Als hij God was, hoe kan hij dan gezonden zijn?
4. In Johannes komen wij de volgende tekst tegen:
“Hij die door God gezonden is, spreekt de woorden van God, en God schenkt de Geest in overvloed.”
(Johannes 3: 34)
Zo maakt hij bekend dat hij een Boodschapper is van Allah die spreekt met Zijn Woorden. Ook maakt hij bekend dat de Heilige Geest niet slechts op hem alleen neerdaalt, maar ook neerdaalt op de overige profeten en boodschappers (vrede zij met hen allen).
5. De Messias heeft gezegd:
“Ik kan niets doen uit mijzelf: ik oordeel naar wat ik hoor en mijn oordeel is rechtvaardig omdat ik mij niet richt op wat ik zelf wil, maar op de wil van hem die mij gezonden heeft.”
(Johannes 5: 30)
6. Ook heeft hij gezegd:
“De Vader die mij gezonden heeft, heeft dus zelf een getuigenis over mij afgelegd.”
(Johannes 5: 37)
7. Toen de Messias één van zijn wonderen verrichtte, zei hij:
“Toen haalden ze de steen weg. Daarop keek hij omhoog en zei: ,,Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord. U verhoort mij altijd, dat weet ik, maar ik zeg dit ter wille van al die mensen hier, opdat ze zullen geloven dat u mij gezonden hebt.”
(Johannes 11: 41-42)
Hij bracht dit wonder tot uitvoer opdat de mensen zouden geloven in zijn profeetschap. Dit is het voordeel dat alle profeten met hun wonderen hebben bereikt. Namelijk dat de mensen middels deze wonderen overtuigd zouden raken van hun ware profeetschap.
8. In de Bijbel van Lucas maakt de Messias (vrede zij met hem) duidelijk dat het zijn taak is de mensen te verblijden met het Koninkrijk van God en dat hij omwille hiervan gestuurd is:
“Maar hij zei tegen hen: ,,Ook in de andere steden moet ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen, want daarvoor ben ik gezonden.”
(Lucas 4: 43)
Sla acht op zijn woorden ‘daarvoor ben ik gezonden’. Dit is een overduidelijke tekst die duidt op zijn profeetschap. Hij is slechts gestuurd als vermaner van de mensen.
9. Ook komen wij in de Bijbel van Johannes de volgende woorden van de Messias tegen:
“Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken.”
(Johannes 12: 41)
10. Tevens staan de volgende woorden vermeld in de Bijbel van Johannes:
“Nog eens zei Jezus: ,,Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.”
(Johannes 20: 21)
11. Johannes de Doper heeft met deze woorden zelf erkend dat Jezus de Boodschapper van God is:
“Hij die door God gezonden is, spreekt de woorden van God,”
(Johannes 3: 34)
Je zult vast hebben opgemerkt dat de bovengenoemde teksten inhouden dat de Messias ‘gezonden’ is. Het is welbekend dat de zender niet de ontvanger is. Tevens kunnen wij uit dezelfde teksten opmaken dat de zoon een Boodschap ontvangen heeft. Zoals de Messias zelf zegt:
“Waarachtig, ik verzeker jullie: een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant boven zijn zender.”
(Johannes 13: 16)
Allah heeft de Waarheid gesproken toen Hij zei (interpretatie van de betekenis):
“De Messias, zoon van Maria, is niet anders dan een Boodschapper, hij werd waarlijk voorafgegaan door boodschappers en zijn moeder was een oprechte vrouw. Zij plachten beiden voedsel te eten (net als andere mensen). Zie hoe Wij voor hen de Tekenen duidelijk maakten en zie dan hoe zij zich afwendden.”
(Soerat al-Maa’idah: 75)