Tafsier soerat Al-Baqara vers 32 – 36

7666
Vers 32:
قَالُواْ سُبْحَانَكَ لاَ عِلْمَ لَنَا إِلاَّ مَا عَلَّمْتَنَا إِنَّكَ أَنتَ الْعَلِيمُ الْحَكِيمُ
Maar de Engelen konden natuurlijk geen antwoord geven en zij maakten bekend dat zij enkel en alleen de namen van die zaken konden opnoemen als Allah hun dit had geleerd. Want het is Zijn Kennis Die allesomvattend is. Hij is Het Die de Ultieme Wijsheid en Kennis in Zich heeft. Daarom beschreven zij Allah als zijnde de Meest Geleerde en de Allerwijze.
Vers 33:
قَالَ يَا آدَمُ أَنبِئْهُم بِأَسْمَآئِهِمْ فَلَمَّا أَنبَأَهُمْ بِأَسْمَآئِهِمْ قَالَ أَلَمْ أَقُل لَّكُمْ إِنِّي أَعْلَمُ غَيْبَ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَأَعْلَمُ مَا تُبْدُونَ وَمَا كُنتُمْ تَكْتُمُونَ
Toen de Engelen toegaven niet in staat te zijn om die namen op te noemen, heeft Allah Aadam gevraagd om de namen van al die zaken voor te dragen om zo ook zijn verheven positie aan te tonen. En ook om te laten zien dat hij daadwerkelijk in aanmerking komt voor het bewonen van de aarde.
Nadat Aadam (calaihissalaam) klaar was met het opnoemen van al deze zaken, zei Allah tegen de Engelen: “Heb Ik jullie niet verteld dat Ik Degene ben Die kennis heeft van alles dat zich voordoet in de hemelen en de aarde? En Ik weet ook wat jullie tonen en verbergen aan daden en uitspraken.”
Het bovenstaande geeft ook het belang aan van kennis, want dat is het enige kenmerk waarmee Aadam (calaihissalaam) van de Engelen werd onderscheiden en bevoorrecht. Daarna prees Allah Zichzelf aan de hand van Zijn Kennis. Vervolgens gaven de Engelen ook aan dat hiermee de verheven positie van Aadam is gebleken, want ze zagen dat hij iets had dat zij niet hadden, namelijk de kennis.
Daarom zeg ik tegen een ieder die de top wil bereiken en zich van anderen wil onderscheiden, kennis te vergaren. Baatvolle kennis. Kennis die Allah heeft geopenbaard aan Zijn Profeten. Dat is de kennis waarmee een persoon in rang kan stijgen bij Allah en waarmee iemands tekortkomingen, mankementen en gebreken verholpen kunnen worden.
Vers 34:
وَإِذْ قُلْنَا لِلْمَلاَئِكَةِ اسْجُدُواْ لآدَمَ فَسَجَدُواْ إِلاَّ إِبْلِيسَ أَبَى وَاسْتَكْبَرَ وَكَانَ مِنَ الْكَافِرِينَ
Nadat de Engelen zagen hoe Aadam (calaihissalaam) de namen van al die zaken opnoemde en gebleken was dat hij iets had wat zij niet hadden, droeg Allah de Engelen op om voor Aadam (calaihissalaam) te prosterneren uit respect en eerbied voor hem. Want er is geen betere eigenschap te bedenken dan de eigenschap van kennis.
In navolging van het Bevel van hun Heer prosterneerden de Engelen zich voor Aadam (calaihissalaam). De enige die dit weigerde was Iblies. Dit allemaal uit hoogmoed. Hij wendde zich hierbij tot analogie en hij begon allerlei voorbeelden te slaan. En nogmaals, het enige wat hem hiertoe bracht was hoogmoed. Maar het resultaat was averechts, want hij werd namelijk door Allah gekleineerd, vervloekt en weggejaagd. En dit lot van Iblies komt ook een ieder toe die hem volgt en gehoorzaamt. De volgelingen van Iblies kenmerken zich ook door de eigenschap van hoogmoed. Zij willen zich nooit onderwerpen aan de Waarheid!
Vers 35:
وَقُلْنَا يَا آدَمُ اسْكُنْ أَنتَ وَزَوْجُكَ الْجَنَّةَ وَكُلاَ مِنْهَا رَغَداً حَيْثُ شِئْتُمَا وَلاَ تَقْرَبَا هَـذِهِ الشَّجَرَةَ فَتَكُونَا مِنَ الْظَّالِمِينَ
Daarna beval Allah Aadam (calaihissalaam) om tezamen met zijn vrouw het Paradijs te bewonen en in veiligheid en rust te leven en te genieten van alle bekoringen en genietingen om hen heen. De enige voorwaarde die Allah stelde, was dat zij niet mochten eten van één boomsoort. Dit om hun geduld en volgzaamheid op de proef te stellen en om hen te leren uit de buurt te blijven van de zaken die Allah verboden heeft. Iemand die zich vergrijpt aan iets dat Allah heeft verboden, begaat slechts onrecht tegenover zichzelf!
Vers 36:
فَأَزَلَّهُمَا الشَّيْطَانُ عَنْهَا فَأَخْرَجَهُمَا مِمَّا كَانَا فِيهِ وَقُلْنَا اهْبِطُواْ بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ وَلَكُمْ فِي الأَرْضِ مُسْتَقَرٌّ وَمَتَاعٌ إِلَى حِينٍ
Vervolgens wordt ons verteld dat de Shaytaan er alles aan deed om hen op een verkeerd spoor te zetten en hen in de zonde te laten vervallen. Dit alles uit afgunst jegens hen. Uiteindelijk slaagde hij erin om hen zover te krijgen dat zij van de boom aten. En hiermee was de toon aangezet voor een langdurige strijd die zich zou voordoen tussen Iblies en de dienaren van Allah, tot aan de Dag des Oordeels!
Nadat Aadam en zijn vrouw gehoor hadden gegeven aan de oproep van Shaytaan om te eten van de boom, werden zij verbannen uit het Paradijs en werd hen de gunst van het Paradijs afgenomen. Dit is de bestraffing die een ieder toekomt die zijn Heer ongehoorzaam is. Dit zijn namelijk de nadelige gevolgen van het doen van datgene wat Allah heeft afgeraden.
Daarna beval Allah Aadam, Hawwaa’ (Eva) en de Shaytaan naar de aarde neer te dalen en Hij deed tussen hen een eeuwigdurende vijandigheid ontstaan om daarmee een begin te maken aan de strijd die eraan zit te komen. Een strijd van beproevingen, een strijd van het bevechten van de influisteringen van de Shaytaan, een strijd van de rechtgeleiden om op het Rechte Pad te blijven en daar niet van af te wijken.
En Hij stelde de aarde ter beschikking voor Aadam en zijn kinderen, zodat zij daarop konden wonen en leven. En zodat zij de tijd konden doorbrengen totdat Allah toestemming geeft voor het aanbreken van het Uur en het einde van de wereld. Dus deze Doenya, dit wereldse leven, is niet onze werkelijke verblijfplaats. Het is maar tijdelijk. Uiteindelijk zullen wij terug moeten keren naar één van de eeuwigdurende verblijfplaatsen die Allah heeft klaargemaakt voor Zijn dienaren. De rechtgeleide dienaren mogen dan plaatsnemen in het Paradijs. De verdorven dienaren moeten het doen met de Hel.
Leraar: Aboe Ismail
Locatie: Moskee as-Soennah