Tafsier soerat Al-Baqarah vers 130 – 136

7084
Vers 130 t/m 134:
وَمَن يَرْغَبُ عَن مِّلَّةِ إِبْرَاهِيمَ إِلاَّ مَن سَفِهَ نَفْسَهُ وَلَقَدِ اصْطَفَيْنَاهُ فِي الدُّنْيَا وَإِنَّهُ فِي الآخِرَةِ لَمِنَ الصَّالِحِينَ
إِذْ قَالَ لَهُ رَبُّهُ أَسْلِمْ قَالَ أَسْلَمْتُ لِرَبِّ الْعَالَمِينَ
وَوَصَّى بِهَا إِبْرَاهِيمُ بَنِيهِ وَيَعْقُوبُ يَا بَنِيَّ إِنَّ اللّهَ اصْطَفَى لَكُمُ الدِّينَ فَلاَ تَمُوتُنَّ إَلاَّ وَأَنتُم مُّسْلِمُونَ
أَمْ كُنتُمْ شُهَدَاء إِذْ حَضَرَ يَعْقُوبَ الْمَوْتُ إِذْ قَالَ لِبَنِيهِ مَا تَعْبُدُونَ مِن بَعْدِي قَالُواْ نَعْبُدُ إِلَـهَكَ وَإِلَـهَ آبَائِكَ إِبْرَاهِيمَ وَإِسْمَاعِيلَ وَإِسْحَاقَ إِلَـهاً وَاحِداً وَنَحْنُ لَهُ مُسْلِمُونَ تِلْكَ أُمَّةٌ قَدْ خَلَتْ لَهَا مَا كَسَبَتْ وَلَكُم مَّا كَسَبْتُمْ وَلاَ تُسْأَلُونَ عَمَّا كَانُوا يَعْمَلُونَ
Nadat Allah Ibrahiem had geprezen en ons inlichtte over zijn verheven karakter, liet Hij weten dat degene die zich afwendt van de geloofsovertuiging van deze grootse Ibrahiem, tot degenen behoort die zichzelf hebben vernederd en gekleineerd. Want het druist tegen alle rede in om deze grootse leidsman niet te volgen en te kiezen voor blinde drift.
Allah vertelt daarna over de toestand van Ibrahiem in het wereldse leven en in het Hiernamaals. Hij laat ons weten dat Ibrahiem bevoorrecht is en in staat is gesteld om goede daden te verrichten in dit wereldse leven. Daarnaast geniet hij in het Hiernamaals een verheven status en behoort hij tot rechtschapenen. Toen hij namelijk door zijn Heer werd opgedragen zich over te geven, heeft hij hier onmiddellijk gehoor aan gegeven en liet hij zijn toewijding blijken.
Deze houding van Ibrahiem was tevens zijn Boodschap aan zijn nageslacht. Hij droeg hen op monotheïsme tot uitvoer te brengen en dit steeds door te geven aan de komende generaties. Deze opeenvolging van adviezen zette zich voort tot aan Yacqoeb die ook zijn nageslacht daarop attendeerde. Yacqoeb liet namelijk weten dat Allah het geloof voor hen had uitgekozen als blijk van Zijn Genade en Goedertierenheid, dus zij moesten zich daaraan houden en de opgedragen Voorschriften in acht nemen. Yacqoeb benadrukte het belang van het zich vasthechten aan dit door Allah uitgekozen geloof tot aan de dood, want de toestand waarin men het leven laat is tevens de toestand waarin hij opgewekt zal worden.
Aangezien de joden meenden het geloof van Ibrahiem aan te hangen, stelde Allah hen de volgende retorische vraag: “Waren jullie in het bijzijn van Yacqoeb toen hij het leven liet?” Toen hij zijn kinderen op de proef stelde door hen te vragen wat zij na zijn dood zouden aanbidden en toen hij een antwoord van zijn kinderen kreeg dat hem welgevallig was. Zij zeiden namelijk: “Wij zullen jouw God en die van jouw vaders Ibrahiem, Ismaciel, en Ishaaq aanbidden. De Ene Ware God.”
Het is absoluut duidelijk dat de joden de dood van Yacqoeb niet hebben bijgewoond, want zij bestonden toen nog niet. Degene die dat wel heeft bijgewoond en daar weet van heeft, is Allah. Hij laat ons dan ook weten dat Yacqoeb zijn kinderen al-Hanifiyyah (monotheïsme) als advies meegaf en niet Jodendom.
Daarna geeft Allah aan dat het hier een gemeenschap betreft die reeds is heengegaan. Een gemeenschap die zijn daden reeds heeft verricht. Een gemeenschap waarvan de weldoener met het goede beloond zal worden en de boosdoener zijn bestraffing aan het lijf zal ondervinden. Het zich bezighouden met deze voorgenoemde profeten en hun verwantschap telkenmale opeisen is een nutteloze zaak. Men zou zich eerder op zichzelf moeten concentreren, kijken wat hij aan daden heeft verdiend en op welke eindbestemming hij afstevent.
Vers 135:
‏ وَقَالُواْ كُونُواْ هُوداً أَوْ نَصَارَى تَهْتَدُواْ قُلْ بَلْ مِلَّةَ إِبْرَاهِيمَ حَنِيفاً وَمَا كَانَ مِنَ الْمُشْرِكِينَ
Een ieder van de joden en de christenen nodigen anderen uit om hun geloof te omarmen, denkende dat zij op de Waarheid zijn en de rest dwalend is. Het antwoord van Allah hierop luidt: “Welnee, Wij zullen het geloof van Ibrahiem (met graagte) accepteren. Een geloof dat gekenmerkt wordt door monotheïsme.” Het erkennen van Allahs alleenrecht op aanbidding, overgave aan Hem en vrijwaring van veelgodendom, want het zijn deze zaken die de Leiding met zich meebrengen.
Vers 136:
قُولُواْ آمَنَّا بِاللّهِ وَمَا أُنزِلَ إِلَيْنَا وَمَا أُنزِلَ إِلَى إِبْرَاهِيمَ وَإِسْمَاعِيلَ وَإِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ وَالأسْبَاطِ وَمَا أُوتِيَ مُوسَى وَعِيسَى وَمَا أُوتِيَ النَّبِيُّونَ مِن رَّبِّهِمْ لاَ نُفَرِّقُ بَيْنَ أَحَدٍ مِّنْهُمْ وَنَحْنُ لَهُ مُسْلِمُونَ
Dit vers behelst alles wat nodig is voor een correct geloof. Een correct geloof dat bestaat uit een hartsovertuiging en goede daden. Eerst wordt men naast de zich in het hart gevestigde, onwrikbare overtuiging opgedragen zijn geloof tevens mondeling te bevestigen. Want indien men een verbale uiting doet van een zogenaamd geloof dat niet door het hart geconfirmeerd wordt, dan is er sprake van Nifaaq (hypocrisie) en Koefr (ongeloof).
Ook insinueert de uitspraak ‘qoeloe’ (‘zegt’) dat men openlijk zijn overtuiging moet verkondigen en ernaar dient uit te nodigen. Dit vormt namelijk de basis van het geloof. Ook zien wij dat er opgedragen wordt om gezamenlijk deze woorden uit te spreken. Iets wat duidt op het belang van het collectief en de verplichting om zich met zijn allen aan het Koord van Allah vast te houden. Het is de bedoeling dat de gemeenschap zodanig in elkaar opgaat dat ze als twee handen op een buik zijn. Het bevel om het geloof in Allah bekend te maken, houdt in dat er geloofd dient te worden in Zijn bestaan, Eenheid, Alleenrecht op aanbidding, Perfectie in Namen en Eigenschappen en dat Hij vrij is van alle tekortkomingen.
Met de uitspraak “en datgene wat aan ons is geopenbaard” wordt zowel gedoeld op de Koran als op de Soennah. Terwijl de opdracht om te geloven in datgene wat aan Ibrahiem is geopenbaard een uitnodiging is om te geloven in alle profeten en de Boeken die aan hen zijn geopenbaard. Ook worden de moslims in dit vers opgedragen geen onderscheid te maken tussen de verschillende profeten. Dit is namelijk een specifiek kenmerk van de Islamitische gemeenschap waarmee zij zich onderscheiden van de andere religies die sommige profeten ophemelen en anderen weer ontkennen.
Ook blijkt uit dit vers dat de werkelijke gunst die iemand in ontvangst mag nemen, de gunst van het geloof is die zowel iemands wereldse leven als zijn Hiernamaals zeer aangenaam kan maken. Allah draagt ons namelijk niet op te geloven in de rijkdommen waarmee de profeten zijn gekomen, maar Hij draagt ons op te geloven in de Boeken Die zij ons brachten. Ook valt hieruit op te maken dat de profeten het woord voeren namens Allah en als intermediairs optreden tussen Allah en Zijn dienaren.
De Volmaakte Heerschappij van Allah komt in dit vers tot uiting in het feit dat Hij profeten naar de mensheid stuurt en Boeken neer zendt om hen attent te maken op hun levensdoel, namelijk het aanbidden van Allah. Hij laat hen niet ongemoeid op deze wereld rond dwarrelen.
Ook aan de hand van iemands boodschap kun je bepalen of hij daadwerkelijk een Profeet is of slechts een leugenaar. Profeten nodigen te allen tijde uit naar het goede en verbieden de slechte zaken. Ook zullen zij elkaar niet tegenspreken. Sterker nog, zij zullen elkanders boodschap onderschrijven! Dit in tegenstelling tot degene die een valse profeet is. Hij zal op een bepaald moment door de mand vallen en betrapt worden op contradicties en tegenstellingen.
Nadat Allah bekendmaakte waarin men dient te geloven, benadrukte Hij het belang van daden door de aangesprokenen te laten zeggen: “En wij geven ons over aan Hem.” En zodoende onderwerpen zij zich aan Zijn Majesteit, nemen zij Zijn Voorschriften in acht en richten zij hun aanbidding slechts tot Hem.
Wat dit vers zo bijzonder maakt, is dat het ondanks haar beknopte inhoud een scala aan fundamentele zaken omvat, zoals de drie categorieën van Tawheed, het geloven in profeten, het geloven in de Boeken, het mondeling verkondigen van iemands boodschap, hartsovertuigingen, het belang van goede daden, het onderscheid tussen ware en valse profeten en de gunsten die Allah Zijn dienaren heeft beschonken. Alle lof zij Allah Die Zijn Boek heeft neer gezonden als verduidelijking van alles en als genade en barmhartigheid voor een gelovend volk.
Leraar: Aboe Ismail
Locatie: Moskee as-Soennah