Zitting in de Ramadan – dag 18

8078

Sheikh Mohammed ibn Saalih al-ʿOethaymien

De achttiende zitting
“De slag van Badr”

Mijn broeders en zusters, dit is werkelijk een gezegende maand waarin Allah de moslims overwinning heeft gegeven in de slag van Badr. Deze dag wordt de dag van Foerqaan (het onderscheid) genoemd omdat Allah, de Verhevene, op deze dag onderscheid maakte tussen de waarheid en de valsheid. Dit middels de overwinning van Zijn Boodschapper (vrede zij met hem) en de gelovigen.

De slag van Badr vond plaats in de Ramadan in het tweede jaar na de Hidjrah. De aanleiding voor deze veldslag was dat de Profeet (vrede zij met hem) had gehoord dat Aboe Soefyaan op weg was van Shaam naar Mekka met een karavaan die toebehoorde aan Qoeraysh. Hij (vrede zij met hem) vertelde zijn metgezellen om te vertrekken om de karavaan over te nemen, omdat Qoeraysh de Boodschapper (vrede zij met hem) en zijn metgezellen bestreed, er geen verdrag tussen hen was en hen van hun land en bezittingen verdreef en zij tegen de verkondiging van de waarheid streden. Hierdoor hadden de moslims het recht de karavaan in te nemen.

De Profeet (vrede zij met hem) vertrok met iets meer dan driehonderd metgezellen, waarvan twee op paarden en zeventig op kamelen. Zeventig van hen waren de Moehaadjirien en de overigen waren van de Ansaar. Zij waren van plan de karavaan over te nemen en hadden niet te intentie te vechten. Allah heeft bepaald wat er verder zou gebeuren. Aboe Soefyaan ontdekte het plan van de moslims en zond iemand naar Qoeraysh om zich voor te breiden de karavaan te verdedigen. Aboe Soefyaan nam een andere route richting zee. Hierdoor was hij veilig.

Toen het bericht Qoeraysh bereikte, bereidden zij zich voor op een oorlog middels duizend man, honderd paarden en zevenhonderd kamelen. Hun zangers zongen over de vernietiging van de moslims. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“En wees niet zoals degenen die hoogmoedig uit hun huizen zijn vertrokken om door de mensen gezien te worden en die (anderen) van de Weg van Allah afhouden.”

(Soerat al-Anfaal: 47)

Toen Aboe Soefyaan erachter kwam dat Qoeraysh was vertrokken, gaf hij aan veilig te zijn en hen niet meer nodig te hebben. Toen Aboe Djahl dit hoorde, zei hij: “Bij Allah, we keren onze rug niet totdat we Badr hebben bereikt. We zullen daar drie dagen blijven, dieren slachten, een feestmaal nuttigen, wijn drinken en vrouwen voor ons laten zingen. Het gehele Arabische schiereiland zal van onze mars en onze kracht horen en ons daarna respecteren.”

Toen de Profeet (vrede zij met hem) hoorde van de voortgang van Qoeraysh, verzamelde hij de metgezellen en vroeg hun advies. Hij (vrede zij met hem): “Waarlijk, Allah heeft me de karavaan of de overwinning beloofd.” Al-Miqdaad ibn ul-Aswad, die behoorde tot de Moehaadjirien, zei: “O Boodschapper van Allah, doe wat Allah u heeft bevolen. Want bij Allah, wij zullen niet zeggen wat de kinderen van Israël zeiden tegen Moesa, zeggende “Ga en vecht met je Heer en wij zullen hier blijven.” Maar wij zullen aan uw rechter- en linkerkant staan, voor u en achter u.”

Saʿd ibn Moeʿaadh, die behoorde tot de Ansaar en de leider was van al-Aws, zei: “O Boodschapper van Allah, het kan zijn dat u denkt dat wij dit niet zien als een onderdeel van ons verdrag om u buiten Medina te beschermen. Maar ik wil u namens de Ansaar zeggen dat u ons mag leiden waar u wilt, u aansluit bij wie u wilt of de band verbreekt met wie u dit vindt passen. U kunt van ons bezit nemen wat u wenst en ons geven hoeveel u wilt. Want wat u van ons bezit zou nemen is geliefder bij ons dan wat u zou laten voor ons. Wat u ons ook beveelt, wij zullen het doen. Bij Allah, als u voort gaat tot u Bark Ghimdaan bereikt, dan zullen we u vergezellen. En bij Allah, als u zou marcheren in de zee, dan zullen wij dit samen met u ook doen.”

De Profeet (vrede zij met hem) lachte toen hij dit hoorde van de Moehaadjirien en de Ansaar en zei: “Ga en vecht. Want het is alsof ik ons zie strijden tegen de vijand.” De Profeet (vrede zij met hem) vertrok met het leger van de Genadevolle tot zij een laag punt hadden bereikt dat het water van Badr bevatte. Al-Hoebab ibn ul-Moendhir zei: “O Boodschapper van Allah, ziet u de plaats waarin wij ons bevinden? Heeft Allah deze plaats voor de veldslag gekozen? Of is het onderdeel van een strijdplan?” De Profeet (vrede zij met hem) antwoordde dat dat het onderdeel was van een strijdplan. Al-Hoebab zei toen: “De keuze voor deze plaats is ongeschikt.” De Profeet (vrede zij met hem) vroeg hem: “Wat suggereer jij dan, Hoebab?” Waarop hij zei: “Ik denk dat we alle bronnen moeten bedekken, met uitzondering van één. En ons leger ervoor plaatsen. Zo kunnen wij ervan drinken en zij niet. Dorstig dat zij zullen zijn, zullen zij vechten om water en wij voor onze zaak.” De Profeet (vrede zij met hem) gebruikte dit idee. Die nacht deed Allah het hevig regenen bij de ongelovigen. In zo’n mate dat het hen stopte. Dezelfde regen was licht voor de moslims, reinigde hen en maakte hun voeten standvastig. De metgezellen plaatste voor de Profeet (vrede zij met hem) een beschutting op een hoge plaats met zicht over het slagveld. De Profeet (vrede zij met hem) kwam naar beneden en bereidde de rijdieren voor. Ook verrichtte hij smeekbeden tot Allah om hen de overwinning te schenken die hun was beloofd. Allah zei (interpretatie van de betekenis):

(Gedenk) toen jouw Heer aan de Engelen openbaarde: “Waarlijk, Ik ben met jullie, dus maak degenen die geloven standvastig. Ik zal intense angst in de harten werpen van degenen die niet geloven. Sla daarom boven op hun nekken en sla alle toppen van hun vingers en tenen af.” Dat is omdat zij zich tegen Allah en Zijn Boodschapper verzetten. En wie zich tegen Allah en Zijn Boodschapper verzet, voorwaar, Allah is dan Hard in de bestraffing. Dat is het (d.w.z. de bestraffing). Proef deze dan. En waarlijk, voor de ongelovigen is er de Bestraffing van het Vuur.”

(Soerat al-Anfaal: 12-14)

De Profeet (vrede zij met hem) ging samen met Aboe Bakr en Saʿd ibn Moeʿaadh terug naar zijn kamp en verrichtte smeekbeden. Toen zei hij (vrede zij met hem): “De vijand zal een zware nederlaag treffen, zich omkeren en vluchten.” En hij moedigde zijn metgezellen aan te strijden en zei: “Bij Degene in wiens Hand de ziel van Mohammed is, niemand zal vandaag gedood worden als hij geduldig is, met de juiste intentie strijdt en niet zijn rug toekeert (van de strijd), of Allah zal hem het Paradijs doen binnentreden.”

Toen ʿOemayr ibn ul-Himaam al-Ansaarie dit hoorde, stond hij op met dadels in zijn hand en zei: “O Boodschapper van Allah, heeft het Paradijs de breedte van de hemelen en de aarde?” Waarop de Profeet bevestigend antwoordde. Waarop hij zei: “Bakhin! Bakhin!1 O Boodschapper van Allah, er is niets tussen mij en het Paradijs behalve het doden van de vijand? Als ik leef totdat ik deze dadels heb opgegeten, dan is dat een lang leven.” Daarna liet hij de dadels vallen en vocht tot hij werd gedood. Moge Allah tevreden met hem zijn.

De Profeet (vrede zij met hem) nam een handvol aarde en gooide dit richting de vijand. Er was niet één van hen die geen aarde in de ogen kreeg. Dit was een Teken van Allah. De vijand werd verslagen, zij keerden zich om, renden weg en de moslims verjoegen hen. Zij doodden er zeventig en namen er zeventig gevangen. Het aantal moslims dat kwam te overlijden, was vierentwintig. Tot de vijanden die werden gedood behoorden Aboe Djahl, Shaybah ibn Rabieʿah, zijn broer ʿOetbah en diens zoon Walied. Het is overgeleverd dat de Profeet (vrede zij met hem) de Kaʿbah kuste en smeekbeden verrichtte tegen deze vier personen.

Over de krijgsgevangen vroeg de Profeet advies bij zijn metgezellen. ʿOmar wilde ze allemaal doden, omdat het leiders van ongeloof betrof. Aboe Bakr wilde hen (voor losgeld) terug verkopen en zei dat Allah hen wellicht naar de Islam zou leiden. De Profeet besloot bloedgeld aan te nemen. Sommigen werden vrijgelaten voor 4.000 Dirham, andere voor 1.000 en sommige werden vrijgelaten na het onderwijzen van moslimkinderen hoe te lezen en te schrijven. Anderen werden vrijgelaten in ruil voor moslimgevangenen van Qoeraysh. Sommige werden gedood door de Profeet en anderen werden vrijgelaten omwille van bepaalde voordelen.

Dit was de slag van Badr waarbij een kleine groep een grote groep versloeg. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“De ene groep streed op de Weg van Allah, en de andere (groep) was ongelovig.

(Soerat Aali ʿImraan: 13)

De kleine groep overwon omdat het gevestigd was op de Religie van Allah. Vestig dus de religie van de moslims, zodat Allah ons weer zal doen overwinnen op de vijanden.

Gebaseerd op het werk Madjaalis Shahr Ramadaan

1.     Een uitdrukking die de arabieren gebruikten als zij ergens van onder de indruk waren of tevreden waren.