Vraag:
Hoe correct zijn de volgende woorden? “Wanneer Allah het goede wenst voor een persoon, maakt Hij zijn goede daden onzichtbaar voor hem en weerhoudt Hij hem van het benoemen ervan, en Hij leidt hem af door hem te laten concentreren op zijn zonden, zodat hij altijd hieraan blijft denken, totdat hij het Paradijs binnentreedt.”
Antwoord:
Alle lof zij Allah.
Dit zijn de woorden van Ibn ul-Qayyim die vermeld staan in zijn boek ‘Tarieq ul-Hidjratayn’. Hij spreekt daarin over de Wijsheid van Allah die schuilt gaat achter iemand die een zonde begaat. Allah stelt hem ertoe in staat en stelt alle middelen die daarnaartoe leiden voor hembeschikbaar. Als Allah het gewild had, dan zou Hij hem hebben beschermd en weerhouden om die zonde te plegen, maar Hij liet hem dat doen vanwege grote en wijze redenen die niemand volledig kent, behalve Allah, de Verhevene.
Als één van deze redenen noemde hij: “Hij zorgt ervoor dat hij zijn eigen daden van gehoorzaamheid vergeet en Hij laat hem concentreren op zijn zonden, zodat dat zijn geest blijft bezighouden. Want wanneer Allah het goede met een persoon voorheeft, maakt Hij zijn goede daden onzichtbaar voor hem en weerhoudt Hij hem van het benoemen ervan, en Hij leidt hem af door hem te laten concentreren op zijn zonden, zodat hij altijd hieraan blijft denken, totdat hij het Paradijs binnentreedt. Hij denkt dus niet aan zijn daden die al geaccepteerd zijn en ook benoemt hij deze niet.
Eén van de vrome voorgangers zei: “Een persoon kan een zonde begaan en vanwege die zonde het Paradijs binnentreden, of hij kan een goede daad verrichten en daardoor in de Hel belanden.” Zij zeiden: “Hoe kan dat?” Hij zei: “Hij begaat een zonde en blijft hieraan denken, en wanneer hij zich dat herinnert betreurt hij het, voelt spijt, smeekt Allah, haast zich om het uit te wissen, voelt zich ontroostbaar en stelt zich nederig op tegenover zijn Heer, waardoor arrogantie en trots bij hem worden weggenomen. Of hij kan een goede daad verrichten en hij blijft eraan denken, praat erover, voelt zich trots en arrogant erdoor, totdat hij de Hel binnentreedt.”
(Tarieq al-Hidjratayn, blz. 169-172)
Wat bedoeld wordt is dat de Wijsheid van Allah de zonde voor Zijn dienaar kan voorschrijven en hem een zonde laat begaan – hoewel Hij de zonde en het plegen ervan haat en verbiedt, en waarschuwt voor de bestraffing ervan –, zodat de persoon zijn goede daden en daden van gehoorzaamheid aan Allah vergeet. Op deze manier beschermt Zijn Heer hem tegen zelfingenomenheid, pronken en arrogantie.
Vervolgens houdt Hij zijn geest bezig met het zich concentreren op zijn zonde en de slechte situatie waarin hij zich bevindt, want Zijn Heer heeft hem gezien op een plek die verboden is, en hij heeft zich dus blootgesteld aan de Toorn en Bestraffing van Allah. Hij raakte verontrust vanwege deze situatie waarin hij zich bevond, dus werd hij overmand door angst voor de Vergelding en Bestraffing van Allah. En dit weerhoudt hem van het wederom vervallen in de zonde en het moedigt hem aan om zijn Heer te gehoorzamen en zich beschaamd te voelen tegenover Hem. En dit blijft zo doorgaan, terwijl hij zich angstig en nerveus voelt, totdat Allah hem het Paradijs doet binnentreden middels Zijn Genade.
Allah, de Verhevene, laat hem niet het Paradijs binnentreden door middel van de zonden die hij gepleegd heeft, Hij laat hem echter het Paradijs binnentreden door Zijn Genade en als beloning voor de gevolgen van het begaan van die zonde, namelijk vrees (voor Allah) en angst (voor de Bestraffing).
Aboe Naciem heeft overgeleverd van Shaddaad ibn Aws, dat de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) zei: “Allah, de Verhevene, zei: “Bij mijn Glorie, Ik zal er niet voor zorgen dat Mijn dienaar zich veilig voelt in twee situaties, of zich angstig voelt in twee situaties. Als hij zich veilig voelt in deze wereld, zal Ik hem angstig laten voelen op de Dag dat Ik Mijn dienaren bij elkaar verzamel. En als hij mij in deze wereld vreest, zal Ik hem veilig laten voelen op de Dag dat Ik Mijn dienaren bij elkaar verzamel.”
(al-Hilyah, boekdeel 6, blz. 98 en Sahieh verklaard door al-Albaanie)
Allah, de Verhevene, kan dus bepalen dat een persoon een zonde zal plegen omdat Hij het goede met hem voorheeft in de vorm van berouw, vrees (voor Allah), het terugkeren naar Hem, zich nederig opstellen en het opgeven van zelfingenomenheid, om zich vervolgens te wenden tot Allah. Dit was ook het geval bij cOmar ibn cAbdoel-cAziez, toen hij de gouverneur was van Madinah en hij Khoebayb ibnoe cAbdillaah ibn uz-Zoebayr vijftig zweepslagen gaf en water over hem heen goot op een koude winterdag, wat leidde tot zijn dood.
cOmar had hier enorm veel spijt van en droeg dit voor de rest van zijn leven met zich mee. Het begaan van die zonde zorgde ervoor dat hij zich nederig opstelde, godvrezend werd en zich berouwvol voelde. cOmar beschouwde het als een grote zonde en zijn goede daden zag hij aan als weinig. Dat leidde hem er uiteindelijk toe dat hij later een hoge status had bereikt.
Ibnoe Kathier zei: “cOmar ibn cAbdoel-cAziez gaf Khoebayb ibn cAbdillaah ibn uz-Zoebayr vijftig zweepslagen op bevel van al-Walied, en hij goot koud water over zijn hoofd op een koude winterdag. En hij liet hem die dag staan voor deur van de moskee, waarna hij stierf. Na de dood van Khoebayb was cOmar ibn cAbdoel-cAziez erg bang en voelde zich niet veilig. Wanneer hij blijde tijdingen kreeg met betrekking tot het Hiernamaals, zou hij zeggen: “Hoe kan ik dat bereiken als Khoebayb mij in de weg staat?”
Volgens een andere overlevering was hij gewoon te zeggen: “Dat is als Khoebayb mij niet in de weg staat.” Vervolgens zou hij huilen als een vrouw die haar kind heeft verloren.”
Als iemand hem prees, zou hij zeggen: “Hoe slecht is wat ik Khoebayb heb aangedaan?! Als ik gered wordt van die zonde, dan pas zal het goed met mij gaan.”
cOmar bleef aan als gouverneur van Madinah, totdat hij Khoebayb had gegeseld en hij daardoor stierf. Daarna trad hij af als gouverneur en dompelde zich vanaf dat moment onder in verdriet en vrees. Hij begon hard zijn best te doen in aanbidding en huilde. Het geselen van Khoebayb was een fout van zijn kant, maar daardoor heeft hij vele goede zaken verworven, zoals zijn aanbidding, spijt, het tonen van berouw, godsvrees, vriendelijkheid, rechtvaardigheid, liefdadigheid, rechtschapenheid, het vrijkopen van slaven, enzovoorts.”
(al-Bidaayah wan-Nihaayah, boekdeel 9, blz. 87)
En Allah weet het het beste.
Islamqa.com