De Basmalah voor het eten

7537

Vraag:

Is het de bedoeling dat een persoon bij het zeggen van de Tasmiyah (het noemen van de Naam van Allah) voor het eten ‘Bismillaah’ zegt of moet hij ‘Bismillaah ir-Rahmaan ir-Rahiem zeggen?

Antwoord:

Alle lof zij Allah.

Het zeggen van Bismillaah is voldoende en het is geen probleem om Bismillaah ir-Rahmaan ir-Rahiem te zeggen. De Profeet (vrede zij met hem) heeft namelijk gezegd: “O jongeman, noem de Naam van Allah…”

(al-Boekhaarie)

En hij heeft niet gezegd: “Zeg niet ar-Rahmaan ir-Rahiem.” Dus het zeggen van ‘Bismillaah’ is voldoende en het zeggen van Bismillaah ir-Rahmaan ir-Rahiem is geen probleem. De Shariecah heeft over dit onderwerp veel ruimte opengelaten.

Tijdens de afscheidsbedevaart van de Profeet (vrede zij met hem) was er een groep onder de mensen die de Talbiyah (het zeggen van labbayk Allaahoemma labbayk) uitspraken en sommigen de Takbier (het zeggen van Allaahoe Akbar). En de Profeet (vrede zij met hem) zei niet tegen degenen die de Takbier zeiden “Zeg geen Takbier.” En omgekeerd zei hij niet tegen degenen die Talbiyah zeiden “Zeg geen Talbiyah.” Dit onderwerp biedt ruimte voor interpretatie.

Ibnoe cOmar was onder de mensen de meest ijverige in het volgen van de Soennah. Hij was ook ijverig met de Talbiyah en hij zei: “Labbayk Allaahoemma labbayk, labbayka laa Sharieka laka labbayk. Innal-Hamda wan-Nicmata laka wal-Moelk, laa Sharieka lak. Labbayka wa Sacdaika wal-Khairoe fie Yadayka war-Raghabaa’oe ilayka wal-cAmal.1

Wat wij weten is dat niemand van onder de metgezellen hem dat heeft verboden. Dit komt doordat dit onderwerp (het smeken) veel ruimte openlaat, behalve voor degene die smeekt met een smeekbede die niet van toepassing is of smeekt met iets dat is verboden. De laatste twee zijn per definitie niet toegestaan.

Sheikh Mohammed ibnoe Saalih al-cOethaymien (Liqaa’aat ul-Baab il-Maftoeh, boekdeel 3, blz. 523)

  1. “Hier ben ik O Allah, hier ben ik. Hier ben ik, U hebt geen deelgenoot, hier ben ik. Voorwaar, alle Lof en Gunsten zijn aan U en de Soevereiniteit (is aan u). U hebt geen deelgenoot. Hier ben ik, gezegend door U. Al het goede ligt in Uw Handen en het verlangen is naar U, en het verrichten van (goede) daden.”