De ontmoeting van de Profeet met de andere Profeten

9001

Vraag:

Toen de Profeet (vrede zij met hem) de hemelreis (al-Micraadj) verrichtte, hebben alle Profeten in de Aqsa moskee achter hem gebeden. Vervolgens ging de Profeet (vrede zij met hem) naar elke hemel en ontmoette hij enkele van de bekende Profeten die ook achter hem baden. Hoe konden de Profeten in de moskee zijn en vervolgens in de hemelen? Of zijn de Profeten levend, maar op een andere wijze dan die wij kennen?

Antwoord:

Alle lof zij Allah.

Voor de mensen van deze wereld zijn de Profeten (vrede zij met hen) dood. Allah zegt (in het volgende vers) waarin Hij de laatste (Profeet) en beste van hen toespreekt (interpretatie van de betekenis):

“Voorwaar, jij (o Mohammed) zult sterven en waarlijk, zij zullen (ook) sterven.”

(Soerat az-Zoemar: 30)

Maar bij Allah verkeren zij in een levende staat. Als de martelaren in een levende staat verkeren bij hun Heer, dan zijn de Profeten ongetwijfeld hoger in status bij Allah.

(zie ook Fath ul-Baarie, boekdeel 6, blz. 444)

Door al-Bazzaar is in een authentieke overlevering verhaald dat de Profeet (vrede zij met hem) zei: “De Profeten zijn levend in hun graf en zij verrichten het gebed.”

(Sahieh verklaard door Sheikh al-Albaanie in Sahieh al-Djaamic)

Dit gebed is iets waarmee zij gezegend zijn. Net zoals de mensen van het Paradijs gezegend zijn met at-Tasbieh (d.w.z. het prijzen van Allah). Zij (vrede zij met hen allen) bevinden zich in hun graven behalve cIesa (vrede zij met hem). Allah heeft hem opgeheven naar de hemel. Zoals Hij zegt (interpretatie van de betekenis):

“Maar zij hebben hem niet gedood, noch hebben zij hem gekruisigd, maar daar leek het voor hen op. En waarlijk, degenen die daarover (van mening) verschillen, verkeren (daarover) zeker in twijfel. Zij hebben daar geen kennis over, zij volgen slechts hun vermoedens. En zij hebben hem zeker niet gedood. Welnee! Allah heeft hem tot Zich opgeheven. En Allah is de Almachtige, Alwijs.”

(Soerat an-Nisaa’: 157-158)

Het gebed van de Profeten achter de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) tijdens de nacht van al-Israa’ (de nachtreis) hebben zij met hun ziel gebeden. Hun lichamen bevonden zich in hun graven. Hetzelfde geldt voor zijn aanschouwing van de Profeten tijdens al-Micraadj (reis naar de hemelen), toen hij Adam zag in de laagste hemel, cIesa en Yahya in de tweede hemel, Yoesoef in de derde, Idries in de vierde, Haaroen in de vijfde, Moesa in de zesde en Ibraahiem in de zevende of andersom. Hij zag hun zielen in een verschijning in de vorm van hun lichamen.

Sommige mensen zeggen dat hij dezelfde lichamen zag als die zijn begraven in de graven, maar deze mening draagt geen gewicht.

Maar cIesa (Jezus) steeg op naar de hemel met lichaam en ziel. Hetzelfde werd gezegd over Idries. Ibraahiem, Moesa en anderen zijn echter op aarde begraven.

De Messias cIesa (vrede zij met hem en alle andere Profeten) zal op den duur afdalen naar de aarde, naar de witte minaret in het oosten van Damascus. Hij zal de Dadjjaal doden, het kruis breken en de varkens doden. Zoals is bewezen is in de authentieke overleveringen. Vandaar dat hij in de tweede hemel is, ook al is hij beter (in rang bij Allah) dan Yoesoef, Idries en Haaroen. Hij zal vóór de Dag des Oordeels naar de aarde neerdalen.

Adam is in de laagste hemel omdat de zielen van zijn nakomelingen die gelukkig zijn (d.w.z. bestemd voor het Paradijs) aan hem worden getoond. Voor de ongelukkige zielen (d.w.z. bestemd voor de Hel) zullen de poorten van de hemel niet worden geopend en zij zullen het Paradijs niet betreden, totdat een kameel door het oog van een naald gaat. Dus het is noodzakelijk dat wanneer zij aan hem (Adam) worden getoond, hij dichtbij hen is.

Er is geen tegenstrijdigheid in het feit dat zij (vrede zij met hen allen) achter de Profeet (vrede zij met hem) hebben gebeden en dat hij vervolgens sommige van hen achter elkaar heeft ontmoet toen hij naar de hemelen ging. Want de zielen zijn als de engelen, zij kunnen in een ogenblik stijgen en dalen; ze zijn niet als lichamen.

Sheikh ul-Islaam ibn Taymiyah
(Ontleed uit Madjmoec ul-Fataawa, boekdeel 4, blz. 328-329)

Islamqa.com