ʿAwrah van de vrouw met haar Mahaarim

45246

Vraag:

Wat behoort tot de ʿAwrah van de vrouw met haar Mahaarim? En behoort de rug en de boezem tot de ʿAwrah of niet? Adviseer ons, moge Allah u rijkelijk belonen.

Antwoord:

Moge Allah jullie rijkelijk belonen. We dienen in eerste instantie twee zaken in de vraag van elkaar te onderscheiden. “Wat is ʿAwrah?” en “Wat zijn de kledingsvoorschriften die een vrouw dient aan te houden volgens de Islamitische wetgeving?” Er moet een verschil hierin komen, omdat deze twee zaken niet met elkaar samengevoegd mogen worden.

De voorgeschreven klederdracht van de vrouw is dat zij in het bijzijn van haar Mahaarim haar algehele lichaam bedekt, behalve het hoofd, de handen en de voeten. Dit is hetgeen dat is vastgesteld.

Wat betreft de ʿAwrah voor de vrouw in het bijzijn van een vrouw, deze is hetzelfde als de ʿAwrah van de man in het bijzijn van de man. Dit betekent dat datgene dat zich bevindt tussen de navel en de knie bedekt moet worden. Dit houdt echter niet in dat wij beweren dat het voor de vrouw toegestaan is om in het bijzijn van vrouwen te zitten met slechts een broek van de navel tot aan de knie. Niemand heeft dit beweerd. Elk persoon die dit beweerd is dwalend! De betekenis hiervan is echter, dat als een vrouw bedekkende kleding draagt en het noodzakelijk is dat zij bijvoorbeeld haar armen ontbloot voor een werkzaamheid, door ziekte bij haar arm of iets dergelijks, haar kindje borstvoeding wil geven in het bijzijn van de vrouwen en haar borst ontbloot om haar kind te voeden hier niets op tegen is.

Er is dus een verschil tussen de ʿAwrah en tussen de islamitisch voorgeschreven klederdracht. Voorgeschreven is dat de kleding van vrouwen bedekkend moet zijn. Verder is het toegestaan dat een vrouw haar hoofd, gezicht, nek, handen, armen, voeten en benen toont in het bijzijn van haar Mahaarim. Dit betekent echter niet dat wij zeggen: “Draag korte kleding in het bijzijn van jouw Mahaarim.” Nee, dit is een andere zaak. Als zij genoodzaakt is om bijvoorbeeld haar kleding omhoog te tillen om een bepaalde reden en in het bijzijn van haar Mahaarim en haar been is daardoor te zien, dan is daar niets op tegen.

Sheikh Moehammad ibnoe Saalih al-ʿOethaymien (Liqaa’ ul-Baab il-Maftoeh, boekdeel 22, blz. 126)