Vraag:
Hoe kunnen we het feit dat artsen het geslacht van een foetus kunnen achterhalen, verzoenen met het vers (interpretatie van de betekenis):
“En Hij weet wat zich in de baarmoeders bevindt.”
(Soerat Loeqmaan: 34)
en datgene wat overgeleverd is in Tafsier Ibn Djarier van Moedjaahid? Namelijk dat een man aan de Profeet (vrede zij met hem) vroeg wat zijn vrouw zou baren, waarna Allah dit vers openbaarde.
Antwoord:
Alle lof zij Allah.
Voordat ik in ga op dit onderwerp, wil ik duidelijk maken dat er nooit enige tegenstrijdigheid kan zijn tussen de ondubbelzinnige verzen in de Koran en de realiteit. Als er een tegenspraak lijkt te zijn met de realiteit, dan is datgene dat wij als realiteit zien slechts een ongefundeerde bewering. Of (de tekst in) de Koran is niet duidelijk tegenstrijdig aan deze realiteit. De ondubbelzinnige teksten in de Koran en realiteit zijn vaststaand. En twee onveranderlijke zaken kunnen nooit tegenstrijdig zijn aan elkaar.
Op basis hiervan kan gezegd worden dat zij (de artsen) in staat zijn middels het gebruik van accurate middelen, te ontdekken wat zich in de baarmoeder bevindt en uit te zoeken of het een jongen of een meisje is. Als datgene dat gezegd wordt niet waar is, dan heeft het geen zin dit te bespreken. Als het wel waar is, dan is het niet tegenstrijdig aan het vers. Het vers verwijst namelijk naar zaken van het ongeziene die te maken hebben met de Kennis van Allah. De kennis van het ongeziene met betrekking tot het foetus zijn: hoelang het in de moederschoot zal blijven, zijn leven, zijn daden, zijn voorziening, of hij gedoemd zal zijn (tot de Hel) of gezegend (voor het Paradijs) en, voordat het gevormd is, of het een man of vrouw zal zijn.
Nadat het volledig gevormd is, is de kennis of het een man of vrouw zal zijn, niet langer onderdeel van het ongeziene. Omdat als het eenmaal volledig gevormd is, is het onderdeel van de zichtbare wereld geworden. Maar het blijft binnen de drie (in de Koran vermelde) lagen duisternis die, als deze verwijderd zouden worden, bekend zouden maken wat het geslacht is. Het is niet vergezocht om te denken dat onder de zaken die Allah heeft geschapen, er stralen zijn die deze lagen van duisternis kunnen binnendringen zodat het duidelijk wordt of een foetus mannelijk of vrouwelijk is. Het vers spreekt niet erover of de foetus mannelijk of vrouwelijk is. Ook de Soennah verwijst hier niet naar.
De overlevering waar de vragensteller naar refereert, namelijk dat Ibn Djarier heeft overgeleverd van Moedjaahid dat een man aan de Profeet (vrede zij met hem) vroeg wat zijn vrouw zou baren en Allah dit vers openbaarde, is Moenqatic (onderbroken). Omdat Moedjaahid één van de Taabicien1 was.
In de Tafsier van Qataadah kan begrepen worden dat het betekent dat alleen Allah kennis hiervan heeft zolang het niet volledig gevormd is. Als de foetus eenmaal volledig is gevormd, dan kunnen anderen er kennis van hebben. Ibn Kathier (moge Allah genadig met hem zijn) zegt in zijn Tafsier van dit vers uit Soerat Loeqmaan: “Niemand weet wat Allah in de schoot wil scheppen, behalve Hijzelf. Maar als Hij eenmaal heeft bepaald dat het een man of een vrouw is, gedoemd of gezegend, dan weten de Engelen die ermee belast zijn (d.w.z. met het opschrijven van de eerdergenoemde zaken) het ook, en allen van Zijn schepping van wie hij dat Wil.”
Alle lof zij Allah. Er is niets en er zal nooit iets in realiteit zijn dat tegenstrijdig is met de ondubbelzinnige teksten in de Koran. De beschuldigingen die door de tegenliggers tegen de Koran worden geuit, zijn zaken die ontstaan uit slechte bedoelingen of het onvermogen het Boek van Allah te begrijpen. Maar de toegewijde moslims en geleerden hebben genoeg kennis om de waarheid te ontdekken die de schoonschijnende argumenten van deze mensen weerleggen. Alle lof en zegeningen zij met Allah.
Met betrekking tot deze zaak kunnen mensen behoren tot één van de twee uiterste groepen, of de middelste groep. Het ene uiterste is vast te houden aan de schijnbare betekenis van het Koranvers die ondubbelzinnig is en elke zekere feit die ertegen ingaat af te wijzen. Zulke mensen stellen zichzelf bloot aan kritiek of stellen de Koran bloot aan kritiek. Omdat hun mening tegengesteld is aan de realiteit van het dagelijkse leven.
Het andere uiterste is het zich afwenden van waar de Koran naar verwijst en een puur materialistische benadering te hanteren. Dit is ongeloof.
De middelste weg is beiden te accepteren, namelijk de verwijzingen van de Koran en de werkelijke feiten. Deze mensen weten dat beiden waar zijn en dat ondubbelzinnige teksten in de Koran niet tegenstrijdig kunnen zijn aan iets wat een feit is. Zij combineren acceptatie van de overgeleverde teksten met goed verstand. En zo houden zij hun religieuze toewijding en hun intellect goed en beschermd. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):
“Vervolgens leidde Allah, met Zijn Toestemming, degenen die geloofden naar de Waarheid van datgene waarover zij (van mening) verschilden. En Allah leidt wie Hij wilt naar het rechte Pad.”
(Soerat al-Baqarah: 213)
Moge Allah onze gelovige broeders helpen dit te bereiken. En moge hij ons en anderen leiden. Mijn kracht ligt slechts bij Allah, in Hem stel ik mijn vertrouwen en tot Hem keer ik berouwvol.
Madjmoec Fataawa wa Rasaa’il
Fadielat ush-Sheikh Moehammad ibn Saalih al-cOethaymien
(boekdeel 1, blz. 68-70)
1. De Taabicien zijn de generatie volgend op die van de metgezellen van de Profeet (vrede zij met hem). Zij volgden de metgezellen in hun leiding.