Vraag:
Gedurende het verrichten van de Woedoe’ heb ik last van influisteringen van de Shaytaan, en ik verzet mij hier ook tegen. Nu is er een uitspraak van ʿAbdoellaah ibn ul-Moebaarak waarin hij zegt dat wanneer men begint te twijfelen over zijn Woedoe’, hij deze niet dient te vernieuwen pas wanneer hij durft te zweren dat hij deze heeft verbroken. Ik heb deze uitspraak als richtlijn genomen en dit heeft mij geholpen tegen de influisteringen. Alle lof zij Allah.
Mijn vraag is nu: Is dit een correcte handelwijze?
Antwoord:
Degene die last heeft van influisteringen tijdens de Woedoe’ (kleine wassing) of daarbuiten, moet hier niet naar omkijken. Hij moet ook hierdoor niet twijfelen aan zijn reinheid.
ʿAbdoellaah Ibn Zayd zegt: “Er werd bij de Profeet (vrede zij met hem) beklag gedaan over een persoon die gedurende het gebed begon te twijfelen (aan zijn reinheid). (Er werd gevraagd:) “Moet hij het gebed verbreken of niet?” Hierop zei de Profeet (vrede zij met hem): “Nee, pas nadat hij iets hoort of ruikt.”
(al-Boekhaarie en Moeslim)
Imam an-Nawawie zegt in zijn uitleg op deze overlevering: “Deze overlevering kan gerekend worden tot één van de fundamenten van de Islam en is één van de hoofdregels binnen de Islamitische jurisprudentie. Deze overlevering leert ons dat wij uit moeten gaan van het zekere en dit als basis moeten nemen, totdat het tegendeel bewezen wordt. Opkomende twijfels hebben hierop geen invloed.”
(Sharh an-Nawawie op Moeslim, boekdeel 4, blz.49)
Sheikh Mohammed ibnoe Saalih al-ʿOethaymien zegt: “Deze uitspraak van de Profeet (vrede zij met hem) wordt gezien als een belangrijk principe binnen het geloof, namelijk dat zekerheid niet weggenomen wordt door een twijfel. Ook geldt de regel dat men moet uitgaan van de oorspronkelijke toestand.
Zolang men dus zeker is van reinheid, moet men hier niet aan twijfelen. Als oorsprong geldt dus dat hij in het bezit is van reinheid, totdat het tegendeel bewezen wordt. Deze overlevering is een geruststelling voor de mensen, opdat zij niet beïnvloed worden door influisteringen en twijfels. Dankzij deze overlevering kunnen opkomende twijfels genegeerd worden en kan men zeker zijn van zijn reinheid.”
(Fataawaa Noer ‘alaa ad-Darb, boekdeel 56, blz. 119)
Sheikh ul-Islaam Ibn Taymiyah werd gevraagd over een persoon die gedurende het gebed het gevoel krijgt dat er een urinedruppel is vrijgekomen en of hij dan zijn gebed moest verbreken of niet? Hierop antwoordde hij: “Het alleen opkomen van gevoelens verbreekt de Woedoe’ niet. Het is dan ook niet toegestaan om het gebed te verlaten slechts vanwege opkomende twijfels. Is hij er daarentegen zeker van dat urine is vrijgekomen uit het geslachtsdeel, dan is zijn Woedoe’ verbroken en dient hij al-Istindjaa’(1) te verrichten. Heeft deze persoon echter last van regelmatig urineverlies, dan hoeft hij zijn gebed niet te verbreken zolang hij in acht heeft genomen wat hem bevolen is.”
(Madjmoe’ ul-Fatawaa’ boekdeel 21, blz. 219-220)
De geleerden van al-Ladjnat ud-Daa’imah (permanente commissie voor het geven van Fataawaa) hebben hieromtrent gezegd: “Wanneer een persoon in het bezit is van reinheid en vervolgens twijfelt of hij deze heeft verbroken, dan hebben deze twijfels geen invloed op zijn reinheid.”
(Fataawaa al-Ladjnat ud-Daa’imah, boekdeel 5, blz. 281)
Sheikh ʿAbd ul-ʿAziez ibn Baaz heeft gezegd: “Het is niet wenselijk dat een gelovige aandacht schenkt aan dit soort influisteringen, omdat de Shaytaan hierachter zit. De Shaytaan is erop uit om de daden van de mensen – zoals het gebed – te bederven. De moslim is dan ook gewaarschuwd voor de listen en influisteringen van de Shaytaan en is verplicht om op Allah te vertrouwen. Hij moet weten dat de influisteringen die bij hem binnenkomen afkomstig zijn van de Shaytaan en hij moet hier dus niet naar omkijken. Wanneer hij er (zonder twijfel) zeker van is dat er iets is vrijgekomen, dan dient hij Istindjaa’ te verrichten en vervolgens de Woedoe’. Is er daarentegen sprake van enige twijfel, dan moet hij hier niet naar omkijken. Hij moet zich berusten op zijn reinheid en weerstand bieden tegen de Shaytaan.”
(Madjmoe’ Fataawaa Ibn Baaz, boekdeel 10, blz. 123)
Ditzelfde heeft Sheikh Saalih Ibn Fawzaan al-Fawzaan gezegd in al-Moentaqaa min Fataawaa al-Fawzaan, boekdeel 9, blz. 79.
Wat betreft de woorden van Ibn ul-Moebaarak, hierover zegt Aboe ʿIesaa at-Tirmidhi in zijn Djaami’ het volgende: “ʿAbdoellaah ibn ul-Moebaarak heeft gezegd: “Wanneer een persoon twijfelt of hij zijn Woedoe’ heeft verbroken, dan dient hij deze niet opnieuw te verrichten. Pas wanneer hij er zeker van is dat hij het heeft verbroken en hij hierop durft te zweren.”
(Djaamiʿ, boekdeel 1, blz.127)
Dit is dus de betekenis van zijn woorden, namelijk dat hij niet dient om te kijken naar deze twijfels ongeacht de sterkte hiervan, pas wanneer hij er zeker van is. Woorden van gelijke strekking zijn gedaan door Ibn ul-Djawzie. Hij zegt: “Een persoon kwam naar Aboe Haazim en zei tegen hem: De Shaytaan komt naar mij toe en fluistert mij in dat ik van mijn vrouw ben gescheiden en brengt mij zo aan het twijfelen.” Hierop zei Aboe Haazim: “Ben jij dan niet van haar gescheiden?” “Nee”, zei hij. Vervolgens zij Aboe Haazim weer: “Ben jij gisteren niet naar mij toegekomen om hier bij mij de scheiding uit te spreken?” Waarop de man zei: “Bij Allah, dit is de eerste keer dat ik naar jou toe kom en ik heb nooit de scheiding uitgesproken.” Hierop zei Aboe Haazim tegen hem: “Wanneer de Shaytaan naar jou toekomt met zijn influisteringen, zweer dan zoals jij net hebt gedaan en jij zult in gemoedsrust leven.”
(al-Adhkiyaa’, blz. 31)
Samenvattend kunnen we zeggen dat wanneer men er zeker van is dat hij in het bezit is van reinheid en twijfelt of hij deze heeft verbroken, hij dan dient uit te gaan van hetgeen wat zeker is, namelijk dat hij rein is. Hij dient dan ook niet om te kijken naar deze opkomende twijfels.
En Allah weet het het beste.
Islamqa.com