Vraag:
Welke kennis heeft iemand nodig die Dacwah (het uitnodigen naar Allah) verricht, aanspoort tot het goede en het verwerpelijke verbiedt?
Antwoord:
Alle lof zij Allah.
Het is noodzakelijk om kennis te hebben voor de mensen die uitnodigen naar Allah, aansporen tot het goede en het verwerpelijke verbieden. Allah zegt namelijk (interpretatie van de betekenis):
“Zeg: “Dit is mijn Weg (godsdienst), ik en degenen die mij volgen roepen op tot Allah, op grond van een duidelijk bewijs.”
(Soerat Yoesoef: 108)
Onder kennis verstaan wij datgene wat Allah in Zijn Heilige Boek heeft vermeld of wat de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) heeft overgeleverd in zijn authentieke Soennah. Men moet dus de Heilige Koran en de Soennah bestuderen om erachter te komen wat Allah heeft bevolen en verboden. Ook is dit nodig om te weten op welke manier de Boodschapper van Allah de mensen uitnodigde naar Allah, het slechte afkeurde en de wijze waarop zijn metgezellen de mensen uitnodigden naar Allah.
De uitnodiger kan hierin inzicht krijgen door de boeken van Hadieth te bestuderen en aandacht te besteden aan de Heilige Koran. Daarnaast kan hij dit inzicht ook verkrijgen door de woorden van de geleerden over dit onderwerp te bestuderen, omdat zij dit onderwerp grondig hebben besproken en uitgelegd hebben wat verplicht is.
Degene die wil uitnodigen naar de Islam dient aandacht te besteden aan deze zaken, zodat hij het juiste begrip heeft van het Boek van Allah en de Soennah van Zijn Boodschapper. Dit opdat hij de juiste woorden op het juiste moment predikt. Zo zal hij daardoor de mensen tot het goede uitnodigen wanneer dat gepast en nodig is. Dit moet uiteraard gepaard gaan met inzicht en kennis. Daarnaast zal hij het verwerpelijke niet verbieden op een manier die meer kwaad dan goed doet, en zal hij het goede niet aanbevelen op een manier die meer kwaad met zich meebrengt dan het goede (waar hij de mensen naar uitnodigt).
Het is dus van essentieel belang dat een prediker kennis heeft, zodat hij dingen op een goede en gepaste manier doet.
Sheikh Ibn Baaz (Madjmoec ul-Fataawa Ibn Baaz, boekdeel 27, blz. 340)