Introductie zaken van onwetendheid

10839

Introductie

Alle lof zij Allah, de Heer der Werelden en Allah’s vrede en zegeningen zij met onze Profeet Mohammed, zijn familieleden en metgezellen.

Sheikh Mohammed ibn cAbd ul-Wahhaab (moge Allah hem genadig zijn) zegt in de inleiding van zijn verhandeling ‘Kwesties uit de Djaahiliyyah’: “Dit zijn kwesties waarin de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) afweek van wat gebruikelijk was onder de mensen uit de Djaahiliyyah: de lieden van de Schrift en de Oemiyyoen (ongeletterden). Van deze kwesties dient iedere moslim op de hoogte te zijn.”

Het ene tegenovergestelde laat zien hoe verheven het andere tegenovergestelde is.

En met het tegenovergestelde maakt men onderscheid tussen zaken.

Het belangrijkste en ergste waar zij zich schuldig aan maakten, was het ontbreken van het geloven met het hart in datgene waarmee de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) was gekomen. Als dit gepaard gaat met goedkeuring van datgene waar de mensen uit de Djaahiliyyah zich op bevonden, dan is het verlies helemaal compleet.

“En degenen die in de valsheid geloven en niet gelovend zijn aan Allah; dat zijn zeker de verliezers.”

(Soerat al-cAnkaboet: 52)

Uitleg

Dit is één van de verhandelingen van sheikh Mohammed ibn cAbd ul-Wahhaab (moge Allah hem genadig zijn) met de titel: ‘Kwesties uit de Djaahiliyyah waarin de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) afweek van de mensen van de Djaahiliyyah.’ Deze verhandeling omvat honderd achtentwintig kwesties die sheikh Mohammed ibn cAbd ul-Wahhaab (moge Allah hem genadig zijn) heeft onttrokken aan de Koran, Soennah en de uitspraken van de geleerden. Het doel van dit werk is het waarschuwen van de moslims, zodat zij deze zaken zullen vermijden. Dit vanwege het gevaar ervan.

Sheikh Mohammed ibn cAbd ul-Wahhaab (moge Allah hem genadig zijn) verduidelijkt dat de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem), wat betreft deze kwesties, afweek van de mensen van de Djaahiliyyah. Hiermee worden ‘de lieden van de Schrift’ en de Oemiyyoen (de ongeletterden) bedoeld.

De lieden van de Schrift: hiermee worden de Joden en de Christenen bedoeld. Dit omdat de Joden de Tauwrah hebben; de Schrift die Allah heeft geopenbaard aan Moesaa (Mozes – vrede zij met hem) en de Christenen de Indjiel hebben; de Schrift die Allah geopenbaard heeft aan cIesaa ibnoe Maryam (Jezus, zoon van Maria – vrede zij met hem). Zij noemen de Tauwrah het Oude Testament of de Oude Schrift en de Indjiel het Nieuwe Testament. Dit zijn de termen die zij gebruiken. Het betreft hier twee grootse Boeken die Allah heeft geopenbaard aan twee geëerde Profeten; Moesaa en cIesaa (vrede zij met hen). De Tauwrah in het bijzonder is een geweldig Boek en de Indjiel is een vervolmaking en bevestiging hiervan.

Dit is dan ook de reden dat zij de lieden van de Schrift worden genoemd, als onderscheid tussen hen en anderen aan wie geen Boek geopenbaard is.

De Oemiyyoen: hiermee worden de Arabieren bedoeld die geen van de twee hiervoor genoemde godsdiensten beleden. Zij zijn doorgaans ongeletterd (zij kunnen niet lezen, noch schrijven) en voor de openbaring van de Koran is er niet eerder een Boek aan hen geopenbaard. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“Hij is het die onder de ongeletterden een Boodschapper uit hun midden zond.”

(Soerat al-Djoemoecah: 2)

“En Wij hebben hen geen boeken gegeven die zij bestudeerden. En Wij hebben vóór jou geen waarschuwer tot hen gezonden.”

(Soerat Saba’: 44)

“Degenen die de Boodschapper volgen, de ongeletterde Profeet, die zij bij hen, in de Tauwrah en in de Indjiel, beschreven vinden. Hij beveelt hen het behoorlijke en hij verbiedt hen het verwerpelijke.”

(Soerat al-Acraaf: 157)

Het feit dat zij ongeletterd waren en dus niet in staat waren te lezen en te schrijven, terwijl de Profeet (vrede zij met hem) met dit geweldige Boek kwam, is een bewijs van de waarachtigheid van zijn Profeetschap en is een wonder op zich. De Arabieren waren ongeletterd zoals ook hun Profeet dit was.

De Djaahiliyyah: oftewel het preïslamitische tijdperk. Dit was de tijd van onwetendheid waarin geen Boodschapper of Boek aanwezig was. Hier wordt dus de tijd voor de komst van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) mee bedoeld. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“En vertoont jullie versieringen niet zoals dat in de vroegere Djaahiliyyah werd gedaan.”

(Soerat al-Ahzaab: 33)

In deze tijd was de hele wereld verduisterd door dwaling, ongeloof en atheïsme. Dit omdat de voorgaande Boodschappen waren vervaagd. De Joden hadden hun Boek, de Tauwrah, gewijzigd en vulden dit met vele zaken van ongeloof, dwaling en andere afschuwelijkheden.

Ook de Christenen veranderden hun Boek, de Indjiel zoals die aan cIesaa werd geopenbaard. Het is bekend dat Paulus, een man van joodse komaf met gevoelens van afgunst en wrok voor de Boodschapper van Allah, cIesaa, overging tot het beramen van een list om de godsdienst van de Messias te vervalsen. Hij deed zich voor als een gelovige van de leer van de Messias en betoog zijn vermeende spijt voor de door hem begane openlijke vijandigheden tegenover cIesaa (vrede zij met hem). Dit alles vanwege een zogenaamde openbaring die hij zou hebben gekregen, waarna hij een nieuw mens werd.

Toen de Christenen datgene wat hij beweerde geloofden, kon hij overgaan tot het veranderen van de Indjiel zoals die door Allah geopenbaard was aan cIesaa. Hij voegde hier allerlei polytheïstische en ongodsdienstige zaken aan toe. Het was Paulus die de leer van de drie-eenheid introduceerde (de leer die stelt dat Allah een onderdeel van drie is) en dat cIesaa de zoon van of god zelf was. Ook voerde hij het aanbidden van het kruis en andere afschuwelijke zaken van ongeloof in. Dit alles kon hij doen en ondertussen geloofden de Christenen hem, omdat hij zogenaamd een geleerde en gelovige was. Zij gaven hem zelfs de titel van apostel Paulus, de boodschapper van de Messias. Terwijl zijn bedoeling niets anders was dan het geloof van de Messias te vervalsen, waarin hij nog slaagde ook.

Dit was de toestand van de lieden van de Schrift voor de komst van de Profeet (vrede zij met hem). Slechts een kleine minderheid beleed het juiste geloof, terwijl de grote meerderheid van hen de weg van ongeloof volgde en afdwaalde van Allah’s religie.

Wat betreft de Arabieren, zij waren onder te verdelen in twee categorieën:

1. De categorie die de vroegere godsdiensten volgden, zoals het Jodendom, Christendom en de godsdienst van Zoroaster.

2. De categorie die al-Haniefiyyah volgden: de godsdienst van Ibrahiem en Ismaïl (vrede zij met hen). Deze categorie kwam voornamelijk voor in de streken al-Hidjaaz en Mekka. Dit tot de komst van een man met de naam cAmr ibnoe Loehay al-Khoezaaciy. Hij was koning van al-Hidjaaz die zich voordeed als een vrome, gelovige persoon. Eens vertrok hij naar ash-Shaam om daar te genezen. Daar aangekomen trof hij mensen aan die afgoden aanbaden en was hier erg van onder de indruk.

Teruggekomen uit ash-Shaam had hij allerlei verschillende afgoden meegenomen. Verder groef hij de afgoden van het volk van Noeh (vrede zij met hem) op (Wadd, Soewaac, Yaghoeth, Yacoeq, Nasr e.a.). Deze afgoden waren te zijner tijd bedolven door een aardbeving, maar het was de shaytaan die hem hen aanwees. Hij groef de afgoden op, nam ze mee en verspreidde ze vervolgens onder de Arabische stammen. Hierna droeg hij de mensen op de afgoden te aanbidden waar zij mee akkoord gingen. Hij was het die veelgodendom introduceerde in al-Hidjaaz en in de overige Arabische landen. Zo werd de godsdienst van Ibrahiem (vrede zij met hem) veranderd. Verder was hij de eerste die het vee ongemoeid liet grazen om daarmee de afgoden te behagen. Vandaar dat de Profeet (vrede zij met hem) hem zag in het Hellevuur, terwijl hij zijn ingewanden voortsleepte. Hij (vrede zij met hem) zei: “Ik zag cAmr ibnoe cAamir ibnoe Loehay al-Khoezaaciy zijn ingewanden voortslepen in het Hellevuur. Hij was de eerste die het vee ongemoeid liet grazen.”

(al-Boekhaari en Moeslim)

De wereld verkeerde, voor de komst van de Profeet (vrede zij met hem) in duidelijke dwaling. Zowel de lieden van de Schrift, de ongeletterde Arabieren als de overige volken. Slechts een klein deel van de lieden van de Schrift waren op het Pad van de Waarheid, maar zij waren reeds uitgestorven voor de komst van de Profeet (vrede zij met hem). Het is overgeleverd dat Allah naar de inwoners van de aarde keek en hen verafschuwde, zowel de Arabieren als de niet-Arabieren, behalve een klein deel van de lieden van de Schrift.

In deze duisternis, in deze Djaahiliyyah, in deze tijd waarin elk spoor van de hemelse Boodschap verloren was gegaan, zond Allah Zijn Profeet Mohammed (vrede zij met hem) om de mensen van de duisternis naar het Licht te leiden. Zoals Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“Allah schonk zeker een grote gunst aan de gelovigen, toen Hij tot hen een Boodschapper uit hun midden stuurde. Hij draagt hen Zijn Verzen voor en hij reinigt hen en hij onderwijst hen het Boek (de Koran) en de Wijsheid (de Soennah), terwijl zij daarvoor zeker in duidelijke dwaling verkeerden.”

(Soerat Aali cImraan: 164)

Met ‘daarvoor’ wordt de tijd voor de komst van de Profeet (vrede zij met hem) bedoeld.

De Djaahiliyyah: de term Djhaahilliyah stamt af van Djahl en dit staat voor de afwezigheid van kennis. Alles wat tot de Djaahilliyah wordt toegerekend is het waard verafschuwd te worden. Zo zegt Allah (interpretatie van de betekenis):

“En vertoont jullie versieringen niet zoals dat in de vroegere Djaahiliyyah werd gedaan.”

(Soerat al-Ahzaab: 33)

De Profeet verbood het de vrouwen hun aantrekkelijkheden in het openbaar te laten zien, omdat dit een gewoonte was onder vrouwen uit de Djaahiliyyah. Zo zouden zij zichzelf bijvoorbeeld ontbloten tijdens de rondgang om de Kacbah. Dit werd gezien als een daad van trots. Ook zegt Allah afkeurend (interpretatie van de betekenis):

“Toen degenen die niet geloofden trots in hun harten brachten, de trots van de Djaahiliyyah.”

(Soerat al-Fath: 26)

De trots van de Djaahiliyyah wordt afgekeurd. Toen de Profeet (vrede zij met hem) tijdens (de terugweg van) een veldslag hoorde dat een Ansaari en een Moehaadjir met elkaar begonnen te ruziën en de Ansaari zei: “O Ansaar (schiet te hulp),” en de Moehaadjir zei: “O Moehaadjiroen (schiet te hulp),” zei de Profeet (vrede zij met hem): “Maken jullie je schuldig aan de roep van de Djaahiliyyah, terwijl ik mij onder jullie bevind. Laat dat, want waarlijk het ruikt vies.”

(al-Boekhaari en Moeslim)

De gelovigen zijn immers elkaars broeders. Er bestaat geen verschil tussen een Ansaari en een Moehaadjir en niet tussen de ene en de andere stam. Allen zijn zij broeders in het geloof, als één lichaam en één bouwwerk, elk onderdeel ondersteunt het andere. Dit is een plicht voor de moslims. Zij dienen geen onderscheid te maken tussen een Arabier of een niet-Arabier, een blanke of een zwarte. Het enige, onderscheidende criterium is godsvrucht, zoals Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“Waarlijk, de meest edele onder jullie bij Allah is degene van jullie met de meeste godsvrucht.”

(Soerat al-Hoedjoeraat: 13)

“Waarlijk, de gelovigen zijn elkaars broeders, sticht dan daarom vrede tussen jouw broeders.”

(Soerat al-Hoedjoeraat: 10)

Het opscheppen over de goede familienaam en afkomst behoort tot de zaken van de Djaahiliyyah.

Verder zei de Profeet (vrede zij met hem): “Wie sterft terwijl hij geen trouw heeft gezworen (aan de leider der gelovigen) sterft de dood van de Djaahiliyyah.”

(al-Boekhaari en Moeslim)

Dit omdat de mensen uit de Djaahiliyyah mensen van chaos en anarchie waren, die zich niet onderdanig wensten op te stellen tegenover de heersende autoriteit.

Waar het op neer komt is dat alle zaken uit de Djaahiliyyah verafschuwd dienen te worden en het wordt ons verboden in welke zaak dan ook de mensen van de Djaahiliyyah te imiteren. De Djaahiliyyah eindigde met de komst van de Profeet (vrede zij met hem). Met zijn komst is de algemene Djaahiliyyah opgeheven. Kennis en geloof kwamen en de Koran en de Soennah werden neergedaald. Kennis werd verspreid en de onwetendheid werd opgeheven.

Zolang de Koran, de Soennah en de uitspraken van de geleerden aanwezig zijn, zal er geen Djaahiliyyah zijn. Hiermee bedoel ik de algemene Djaahiliyyah. Wat wel zal blijven is bepaalde onwetendheden bij sommige mensen, stammen of landen. Gedeeltelijke Djaahiliyyah zal dus aanwezig blijven.

Toen de Profeet (vrede zij met hem) dan ook hoorde dat een man zijn broeder uitschold met de woorden ‘O zoon van een zwarte’, zei hij (vrede zij met hem) tegen hem: “Heb jij hem uitgescholden vanwege het feit dat zijn moeder zwart is?! Waarlijk jij bent een persoon die nog iets van de Djaahiliyyah in zich heeft!”

(al-Boekhaari en Moeslim)

Ook heeft hij (vrede zij met hem) gezegd: “Vier zaken die behoren tot de Djaahilliyah zullen door mijn gemeenschap niet in de steek gelaten worden: het uitschelden (en in twijfel trekken) van de familienaam, het opscheppen over de goede afkomst, het geweeklaag om de dode en het vragen om regen aan de hand van de sterren.”

(al-Boekhaari en Moeslim)

Dit bewijst dus dat bepaalde zaken van de Djaahiliyyah aanwezig zullen blijven onder sommige mensen, terwijl dit verafschuwd dient te worden. Degene die zich hieraan schuldig maakt is echter nog geen ongelovige. Wat de algemene Djaahiliyyah betreft, deze is opgeheven, alle lof zij Allah.

Het is dan ook niet meer toegestaan om te zeggen dat de wereld of de mensen zich in een periode van Djaahiliyyah bevinden. Dit houdt namelijk in dat de Boodschap, de Koran en de Soennah ontkend worden. Zo een algemene uitspraak is niet toegestaan. Wat wel toegestaan is te zeggen is dat onder bepaalde mensen nog bepaalde eigenschappen van de Djaahiliyyah voorkomen. Er bestaat dus een verschil tussen de Djaahiliyyah voor de komst van de Profeet (vrede zij met hem) en na zijn komst.

Men zou zich af kunnen vragen: “Wat is het nut om de kwesties van de Djaahiliyyah te benoemen, te meer de Djaahiliyyah niet meer bestaat en wij moslims zijn, Allah zij dank?” Hierop antwoorden wij dat het doel ervan is de mensen hiervoor te waarschuwen. Als de student van de Islamitische wetenschappen immers hiervan op de hoogte is, zal hij deze zaken vermijden. Zou hij daarentegen niet op de hoogte zijn van deze zaken, dan zou hij zich hier mogelijkerwijs aan schuldig maken. Het benoemen en bestuderen ervan is dus bedoeld om ervan op de hoogte te raken, om dit zodoende te vermijden en om anderen hiertegen te waarschuwen, zoals een dichter zei:

“Ik heb het kwaad leren kennen niet vanwege het kwaad,

maar vanwege het beschermen ertegen.

En wie het kwaad niet kent, zal er in belanden.”

Ten tweede, wanneer men op de hoogte is van de Djaahiliyyah zal hij ook de gunst van de Islam kennen, zoals de dichter zei:

“Het ene tegenovergestelde laat zien hoe verheven het andere tegenovergestelde is.

En met het tegenovergestelde maakt men onderscheid tussen zaken.”

cOmar ibn al-Khattaab zei: “De handvaten van de Islam staan op het punt één voor één geschonden te worden. Dit wanneer in de Islam mensen opgroeien die de Djaahiliyyah niet hebben gekend.” Iemand die niet bekend is met de zaken van de Djaahiliyyah zou zich hier eerder schuldig aan kunnen maken. Dit omdat de shaytaan deze zaken niet is vergeten en hierover niet achteloos is en hier naar zal blijven uitnodigen.

De shaytaan en zijn helpers onder de uitnodigers naar de dwaling zijn constant bezig de mensen uit te nodigen naar de Djaahiliyyah en naar het doen herleven van de zaken van de onwetendheid, zoals veelgodendom, nieuwlichterij en fabels met als bedoeling de Islam uit te roeien en de mensen wederom onder te dompelen in de Djaahiliyyah. Het is dus van groot belang de zaken van de Djaahiliyyah te bestuderen om deze zodoende te vermijden.

Sheikh Mohammed ibn cAbd ul-Wahhaab (moge Allah hem genadig zijn) zegt: “Het belangrijkste en ergste waar zij zich schuldig aan maakten was het ontbreken van het geloven met het hart in datgene waarmee de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) was gekomen.” Dit omdat de mensen uit de Djaahiliyyah de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) loochenden en niet in hem geloofden. Zij weigerden de Leiding van Allah waarmee hij was gekomen. Verder zegt hij: “Als dit gepaard gaat met goedkeuring van datgene waar de mensen uit de Djaahiliyyah zich op bevonden, dan is het verlies helemaal compleet.” Dan treedt namelijk uiterlijke en innerlijke verdorvenheid op. Innerlijke verdorvenheid vanwege de afwezigheid van geloof in datgene waarmee de Boodschapper (vrede zij met hem) is gekomen. En uiterlijke verdorvenheid vanwege het goedkeuren van datgene waar de mensen uit de Djaahiliyyah zich op bevonden. Als zowel het uiterlijk als het innerlijk verdorven is, is het verlies compleet. Wij zoeken onze toevlucht hiertegen. Dit is het gevolg van de Djaahiliyyah en het niet weten wat de zaken ervan zijn.

Het is niet toegestaan om datgene waarop de mensen uit de Djaahiliyyah zich bevonden goed te keuren. Sterker nog, het is verplicht dit af te keuren. Wie deze zaken goedkeurt behoort zelf tot de mensen van de Djaahiliyyah. De sheikh gebruikt als ondersteuning hiervoor de Uitspraak van Allah (interpretatie van de betekenis):

“En degenen die in de valsheid geloven en niet gelovend zijn aan Allah; dat zijn zeker de verliezers.”

(Soerat al-cAnkaboet: 52)

‘En degenen die in de valsheid geloven’ oftewel de valsheid voor waar aannemen. De valsheid is het tegenovergestelde van de waarheid. Alles wat dus in strijd is met de waarheid is valsheid. De valsheid is vergankelijk, voorbijgaand en zonder enig nut. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“En wat is er na de Waarheid, behalve de dwaling? Hoe komt het dan dat jullie worden afgeleid?”

(Soerat Yoenoes: 32)