Zijn de baard en het dragen van korte kleding inferieure zaken..?

17190

Vraag:

Wat is het Islamitische oordeel over iemand die zegt dat het laten staan van de baard en het inkorten van de kleding inferieure zaken zijn binnen het geloof en niet tot de basis hiervan behoren? Daarbij lacht hij ook degenen uit die deze daden van aanbidding wel verrichten.

Antwoord:

Alle lof zij Allah.

Dit is een zeer gevaarlijke en afschuwelijke uitspraak. In het geloof bestaan geen inferieure zaken. Integendeel, het hele geloof bestaat uit kernachtige zaken, bevat niets anders dan goedheid en verspreidt alleen het goede. Het geloof is opgedeeld in fundamenten en vertakkingen. Het laten staan

van de baard en het inkorten van de kleding (voor de mannen) behoren tot de vertakkingen binnen het geloof.

Het is niet toegestaan om iets van het geloof een bijzaak te noemen. Wee degene die een uitspraak als deze doet en de spot drijft met het geloof en haar in haar waarde probeert af te nemen! Gevreesd wordt dat deze persoon hierdoor het geloof de rug toekeert en afvallig wordt. (Interpretatie van de betekenis):

“Zeg: “Waren jullie Allah, Zijn Tekenen en Zijn Boodschappers aan het bespotten? Verontschuldig julliezelf niet. Voorzeker, jullie zijn ongelovig geworden, nadat jullie gelovig waren.”

(Soerat at-Tawbah: 65-66)

Het is de Boodschapper die heeft bevolen de baard te laten staan en de snor kort te knippen. Op ons rust de verplichting hem (vrede zij met hem) te gehoorzamen en zijn geboden en verboden in alle zaken in acht te nemen. Zo heeft Aboe Moehammad ibnoe Hazm de consensus van de geleerden aangehaald dat het laten staan van de baard en het kortknippen van de snor een verplichting zijn.

Er bestaat geen enkele twijfel dat geluk, succes, trots, edelmoedigheid en een goed einde in het gehoorzamen van Allah en Zijn Boodschapper te vinden zijn. En de ondergang, verlies en een slecht einde te vinden zijn in ongehoorzaamheid aan Allah en Zijn Boodschapper.

Zo is het dragen van kleding boven de enkels een verplichting op basis van de uitspraak van de Profeet (vrede zij met hem): “Het gedeelte onder de enkels dat bedekt wordt door het gewaad zal (op de Dag der Opstanding) bestraft worden met het Vuur.”

(al-Boekhaarie)

En zoals ook door Aboe Dharr verhaald is: “Drie (soorten mensen) wie Allah niet zal aanspreken op de Dag der Opstanding, noch zal Hij hen aankijken, noch zal Hij hen reinigen en hen wacht een pijnlijke bestraffing.” Dit herhaalde de Profeet (vrede zij met hem) drie maal. Waarna Aboe Dharr zei: “Bedorven en verloren zijn zij, maar wie zijn zij precies, O Boodschapper van Allah?” Hij antwoordde: “Degene die zijn kleding onder zijn enkels draagt, degene die anderen herinnert aan zijn gunsten tegenover hen en degene die zijn koopwaar verkoopt aan de hand van valse eden en leugens.”

(Moeslim)

Ook heeft de Profeet (vrede zij met hem) gezegd: “Wie uit hoogmoed met zijn gewaad over de grond sleept, Allah zal op de Dag der Opstanding hem niet aankijken.”

(al-Boekhaarie en Moeslim)

En zo dient de moslimman Allah te vrezen en zijn kleding niet onder de enkels te dragen. En het maakt hierbij niet uit of het een gewaad, broek of pantalon is. Het beste is dat men de kleding zodanig draagt dat deze qua lengte onder de onderste helft van het onderbeen blijft en niet aan de enkels voorbijgaat.

Wordt de kleding onder de enkels gedragen uit hoogmoed, dan is dit een grotere zonde dan het dragen van kleding onder de enkels zonder hoogmoed. Gebeurt dit uit gemakzucht en niet uit hoogmoed, dan is dit een kwalijke zaak en wordt de pleger ervan als een zondaar beschouwd. Maar wij dienen daarbij wel te zeggen dat zijn zonde qua ernst minder is dan die van degene die dit uit hoogmoed doet.

Er bestaat geen twijfel dat Isbaal (het dragen van de kleding onder de enkels) leidt tot hoogmoed, ook al beweert degene die dit doet dat zijn daad niet uit hoogmoed gebeurt.

Omdat de bestraffingen die in beide overleveringen worden aangekondigd algemeen van aard zijn, is het niet toegestaan gemakzuchtig om te gaan met deze zaak. Wat betreft het verhaal van de Waarheidsgetrouwe, Aboe Bakr as-Siddieq, en zijn woorden richting de Profeet (vrede zij met hem): “De ene kant van mijn gewaad zakt steeds omlaag, behalve wanneer ik er aandacht aan besteed (aan het niet omlaag laten zakken van het gewaad).” Hierop zei de Profeet (vrede zij met hem): “Jij behoort niet tot degenen die dit uit hoogmoed doen.”

(al-Boekhaarie)

Het oordeel van Isbaal geldt dus niet voor degene die in dezelfde situatie verkeert als Aboe Bakr en er continu aandacht voor heeft. Maar wat betreft degene die de kleding bewust over zijn enkels draagt, voor hem geldt de eerdergenoemde bestraffing en hem komt niet hetzelfde oordeel toe als Aboe Bakr in de laatstgenoemde overlevering. Het dragen van kleding onder de enkel is verspilling van de stof waar de kleding van gemaakt is, vergroot de kans op het verontreinigen ervan en is een imitatie van de klederdracht van de vrouwen. De moslims moeten zich dus hiervan te allen tijde weerhouden.

En tot Allah behoort het succes en Hij is Degene Die leidt tot het Rechte Pad.

Sheikh Ibnoe Baaz (Fataawa cOelamaa’ al-Balad il-Haraam, blz. 208)